ECLI:NL:CRVB:2016:2089
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wajong uitkering wegens verdiencapaciteit en medische beoordeling
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1983, op 22 mei 2013 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 18 juli 2013 afgewezen, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd op 6 januari 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 30 december 2014 het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling door de verzekeringsartsen als zorgvuldig en volledig heeft gekwalificeerd.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de door de verzekeringsarts gebruikte voorwaarde van 'voldoening gevend werk' onduidelijk is en dat de geselecteerde functies hem niet zullen motiveren, wat zou leiden tot psychosociale problematiek. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn uitspraak van 3 juni 2016 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn uitgevoerd. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat appellant in staat is om eenvoudige werkzaamheden te verrichten zonder dat dit leidt tot tempoverlies.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. De uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.