ECLI:NL:CRVB:2016:2089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
15-1108 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong uitkering wegens verdiencapaciteit en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1983, op 22 mei 2013 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 18 juli 2013 afgewezen, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd op 6 januari 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 30 december 2014 het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling door de verzekeringsartsen als zorgvuldig en volledig heeft gekwalificeerd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de door de verzekeringsarts gebruikte voorwaarde van 'voldoening gevend werk' onduidelijk is en dat de geselecteerde functies hem niet zullen motiveren, wat zou leiden tot psychosociale problematiek. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn uitspraak van 3 juni 2016 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn uitgevoerd. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat appellant in staat is om eenvoudige werkzaamheden te verrichten zonder dat dit leidt tot tempoverlies.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. De uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.

Uitspraak

15/1108 WWAJ
Datum uitspraak: 3 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 december 2014, 14/1067 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. van Hoof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 22 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Hoof. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1983, heeft op 22 mei 2013 een aanvraag ingediend voor arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van 18 juli 2013 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen, omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 6 januari 2014 (bestreden besluit) is het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Het enkele feit dat in een eerder stadium een psychiatrische expertise is overwogen terwijl de verzekeringsartsen daartoe bij deze beoordeling geen aanleiding hebben gezien, maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, naar het oordeel van de rechtbank, bij nader rapport van 13 mei 2014 de door appellant ingebrachte argumenten afdoende overtuigend weerlegd, terwijl appellant geen medische informatie heeft ingebracht die aanleiding geeft voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde functionele mogelijkheden. Voor zover sprake is van “stilvallen” dan wel “diabetische wegrakingen” tijdens het werk, dan geldt dat niet aannemelijk is dat dit leidt tot een niveau van uitval van meer dan 25% van de werktijd, hetgeen volgens vaste rechtspraak van de Raad de grens is aan te verwachten uitval waarvan in redelijkheid acceptatie door de werkgever mag worden gevergd. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid van de voorgehouden functies van productiemedewerker industrie, wikkelaar en magazijnmedewerker, evenals de reservefunctie van administratief medewerker, afdoende is gemotiveerd door de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onduidelijk is wat de door de verzekeringsarts gebruikte voorwaarde van “voldoening gevend werk” precies inhoudt en hoe dit in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is verwerkt. Voorts vindt hij dat de geselecteerde functies hem niet zullen motiveren noch regelmatig voldoening zullen geven, waardoor deze functies psychosociale problematiek zullen oproepen. Tot slot heeft hij erop gewezen dat zijn darmklachten onvoldoende in de FML zijn verwerkt.
3.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
3.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen in rechtsoverwegingen 6 en 7 dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn geweest en volledig, en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant, gelet op de bij hem vastgestelde ziektebeelden van diabetes mellitus I (DM) en spanningsklachten, waarbij vanwege de schommelingen van de glucosewaarden de cognitieve vermogens over perioden kunnen afnemen, in staat is om eenvoudige werkzaamheden, waarbij sprake is van regelmaat en heldere structuur, te verrichten zonder dat dit leidt tot tempoverlies. Hij heeft hierbij toegelicht dat de mogelijkheden van appellant tot hun recht komen in een activerende werkomgeving, in bijzijn van anderen, waarbij het werken hem voldoening zal schenken door resultaat, sociale omgang, en regelmaat. De in hoger beroep opgeworpen grond van appellant dat ten onrechte niet de, door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde, beperkende voorwaarde in FML is opgenomen van “voldoening gevende werkzaamheden”, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapporten van 29 november 2013 en
13 mei 2014 inzichtelijk en overtuigend uiteengezet dat er geen medische grond is voor het stellen van deze beperkende voorwaarde, en dat hij bedoeld heeft aan te geven dat appellant in een activerende werkomgeving beter zal functioneren, omdat werkzaamheden hem voldoening zullen geven en de emotionele structuur die ervan uitgaat een positief effect zal hebben op de regulering van de DM. Met de darmklachten van appellant, die bestaan uit klachten van zure reflux, misselijkheid met 4-6 keer per maand overgeven en de gevolgen hiervan voor de glucosewaarden, is rekening gehouden door de verzekeringsartsen bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden, blijkens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 november 2013. Nu appellant niet heeft aangegeven in hoeverre zijn functionele mogelijkheden op dit punt zijn onderschat noch een medische onderbouwing heeft gegeven voor zijn standpunt, treft deze grond evenmin doel.
3.3.
Gelet op overweging 3.2 slaagt de grond van appellant dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn omdat zij hem niet motiveren noch regelmatig voldoening zullen geven, niet.
3.4.
Gelet op de overwegingen 3.2 en 3.3 slaagt het hoger beroep niet.
3.5.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van
G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2016.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
(getekend) G.J. van Gendt

MO