ECLI:NL:CRVB:2016:2091
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Weigering van een uitkering op grond van de Wet WIA na zorgvuldig medisch onderzoek door verzekeringsartsen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die van 2007 tot september 2011 als beheerder van een wijkcentrum werkte, had zich op 30 januari 2012 ziek gemeld vanwege pijnklachten aan de rechterlichaamshelft. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 26 november 2013 om appellant met ingang van 27 januari 2014 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar op 9 mei 2014 bevestigd.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geschiktheid van de voorgehouden functies afdoende was gemotiveerd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, waarbij hij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische beperkingen en verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het beroep ontvankelijk had geacht en dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige, aangezien de medische beoordeling overtuigend was gemotiveerd. De geschiktheid van de geselecteerde functies was, met inachtneming van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), afdoende gemotiveerd. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.