ECLI:NL:CRVB:2016:2124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
14-3712 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en loonsanctie door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een loonsanctie is opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante. De werknemer, die in dienst was bij appellante, viel uit voor zijn werkzaamheden vanwege nek- en rugklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, oordeelde het Uwv dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende waren, wat leidde tot een loonsanctie. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beperkingen van de werknemer niet correct zijn vastgesteld en dat de aangeboden functie van [functie A] op de centrale post passend was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de functie niet passend was. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de WGA-uitkering van de werknemer al was geëindigd. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

14/3712 WIA
Datum uitspraak: 3 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
20 mei 2014, 13/6157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H. Barrahmun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Namens appellante is verschenen mr. J. van Dun en mr. H.J.A. Jansen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
[werknemer] (werknemer) is bij appellante werkzaam geweest in de functie van [functie A] voor gemiddeld 35,8 uur per week. Op 9 februari 2010 is werknemer uitgevallen voor zijn werkzaamheden vanwege nekklachten en nadien tevens rugklachten.
1.2.
Op 3 november 2011 heeft werknemer een aanvraag om een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Het Uwv heeft bepaald dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en heeft aan appellante op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA een loonsanctie opgelegd, op grond waarvan appellante gehouden is geweest het loon van werknemer tot 5 februari 2013 door te betalen.
1.3.
In het kader van de re-integratie heeft appellante aan werknemer een aangepaste functie aangeboden, te weten de functie [functie A] op de centrale post. Werknemer heeft op 30 augustus 2012 een deskundigenoordeel bij het Uwv gevraagd over de vraag of de aangeboden functie voor hem als passend is te beschouwen. Bij het deskundigenoordeel van 30 oktober 2012 heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv te kennen gegeven dat de aangeboden functie [functie A] op de centrale post voor werknemer als passend is te beschouwen. In november 2012 heeft appellante aan werknemer opgedragen te starten met de re-integratie in de aangeboden functie. Werknemer heeft feitelijk hervat in het aangeboden werk, maar heeft zich kort daarna niet meer gemeld. Appellante heeft de functie voor werknemer beschikbaar gehouden, werknemer opgeroepen en vervolgens aan werknemer een loonsanctie opgelegd op grond van artikel 7:629, derde lid, aanhef en onder c, van het Burgerlijk Wetboek. Appellante heeft vanaf half november 2012 geen loon meer aan werknemer uitbetaald. De in dit kader door werknemer ingediende loonvordering is bij vonnis van 12 december 2014 door de rechtbank Gelderland, sector kanton, afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 18 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor werknemer met ingang van 5 februari 2013 recht is ontstaan op een WGA-uitkering, eindigend op 5 februari 2015 op grond van de Wet WIA. Aan dit besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek ten grondslag. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat er gelet op de psychische en lichamelijke klachten van werknemer sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 december 2012 zijn beperkingen aangenomen op de belastbaarheid van werknemer. De arbeidsdeskundige heeft werknemer niet geschikt geacht voor zijn maatgevende arbeid, maar wel voor een aantal geselecteerde functies. Op basis van drie van deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat er sprake is van loonverlies van 70,12%.
1.5.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 21 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bevindingen van de verzekeringsartsen ontoereikend zijn en dat er minder beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Voorts overweegt de rechtbank dat het Uwv gelet op de rapporten van de arbeidsdeskundigen voldoende heeft gemotiveerd dat functies die leiden tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid niet geschikt zijn bevonden, zodat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat met het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem meer functies te duiden zijn die hadden moeten leiden tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Tot slot overweegt de rechtbank dat het Uwv de door appellante aan werknemer aangeboden aangepaste functie van beveiligingsfunctionaris, gelet op het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder h en i van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (SB), terecht niet in de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft betrokken. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de werknemer de aangeboden functie niet feitelijk heeft verricht. Verder is niet gebleken dat deze functie op de datum in geding voor werknemer beschikbaar was. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in die functie – onbetwist – sprake is van conflicthantering in verband met bezoekers en jongeren, wat de belastbaarheid van de werknemer te boven gaat. Dat deze aangepaste functie in het kader van een deskundigenoordeel in oktober 2012 voor de werknemer geschikt is bevonden, leidt niet tot een ander oordeel. Blijkens het daaraan ten grondslag liggende rapport van 30 oktober 2012 ziet deze beoordeling op een andere datum dan in geding en is bij die beoordeling uitgegaan van andere belastbaarheid van de werknemer (met name op het aspect conflicthantering) dan nu in de FML is vastgesteld.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beperkingen van werknemer niet juist zijn vastgesteld. Voorts heeft appellante in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte niet de door appellante aangeboden functie van [functie A] op de centrale post aan de schatting ten grondslag heeft gelegd. De functie is aan werknemer aangeboden, is beschikbaar, het betreft een passende functie en werknemer heeft deze functie ook daadwerkelijk uitgeoefend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft betoogd. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat die beroepsgronden niet slagen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag berust. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van een onzorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts dan wel de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de deugdelijk gemotiveerde conclusies van de verzekeringsartsen.
4.2.
De rechtbank wordt niet gevolgd in haar oordeel over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De aangeboden functie van [functie A] op de centrale post betreft één onderdeel van de maatmanfunctie [functie A]. Van werknemer wordt, tegen gelijkblijvende loonwaarde, niet langer verwacht te rouleren tussen de verschillende functieonderdelen. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft ten behoeve van het deskundigenoordeel van 30 oktober 2012 onderzoek ingesteld naar de passendheid van deze functie voor werknemer. Aan de hand van de functieomschrijving, een toelichting van de werknemer en van appellante en een werkplekonderzoek heeft deze arbeidsdeskundige de werkzaamheden binnen de aangepaste functie, [functie A] centrale post beschreven. Deze arbeidsdeskundige komt in het deskundigenoordeel van 30 oktober 2012 tot de conclusie dat de aangeboden werkzaamheden met inachtneming van de beperkingen van werknemer voor werknemer passend zijn. Het Uwv wordt niet gevolgd in het nadien door een andere arbeidsdeskundige in het rapport van 16 augustus 2013 ingenomen algemene standpunt, dat gezien de doelgroep van de stichting en de functieomschrijving er sprake moet zijn van direct contact met jongeren, zodat de functie niet passend is op het onderdeel conflicthantering. Afdoende is door appellante ter zitting toegelicht dat binnen dit functieonderdeel de medewerker geen direct contact heeft met de jongeren. De beveiligingswerkzaamheden worden vanuit de centrale post uitgevoerd, de medewerker mag de post niet verlaten en moet beschikbaar blijven voor eventueel in te schakelen hulpdiensten. Dit standpunt vindt tevens steun in het deskundigenoordeel, aangezien de werknemer toentertijd tevens beperkt was op het item conflicthantering en de functie bij het deskundigenoordeel als passend is aangemerkt.
4.3.
Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook niet aangenomen dat de functie [functie A] op de centrale post een functie is waartoe werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is te achten. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte aan zijn overweging ten grondslag gelegd dat de aangeboden functie van [functie A] op de centrale post niet feitelijk door werknemer is verricht. Immers, uit de gedingstukken volgt – en tussen partijen is niet in geschil – dat werknemer voor beperkte duur de aangeboden werkzaamheden heeft verricht, dat hij zich vervolgens op het standpunt heeft gesteld dat de werkzaamheden te belastend voor hem waren en dat hij om die reden niet bereid is geweest de werkzaamheden uit te voeren. Nu deze functie feitelijk door werknemer is verricht had het Uwv op grond van artikel 9 aanhef en onder h en i, van het SB bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer van deze arbeid moeten uitgaan. Niet wordt gevolgd het standpunt van het Uwv dat de inkomsten uit deze arbeid niet representatief zijn voor de resterende verdiencapaciteit, aangezien deze arbeid niet werd verricht op de datum in geding. Immers, uit de Nota van Toelichting bij het gewijzigde SB van 1 oktober 2004 (Besluit van 18 augustus 2004, Stb. 2004, 434), volgt dat tevens op feitelijke arbeid dient te worden geschat indien deze feitelijke arbeid door omstandigheden op de datum in geding niet langer wordt verricht.
4.4.
Nu de functie [functie A] op de centrale post, onderdeel van de maatmanfunctie, tegen gelijkblijvende loonwaarde werd aangeboden had het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer per einde wachttijd moeten vaststellen op minder dan 35%.
4.5.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Er is aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten aangezien de WGA-uitkering van de werknemer reeds is geëindigd en artikel 117, eerste lid, van de Wet WIA eraan in de weg staat dat als gevolg van het beroep van appellante de uitkering van werknemer met terugwerkende kracht wordt ingetrokken.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 496,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 augustus 2013;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag
van € 1.488,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 811,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en P. Vrolijk en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2016.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
(getekend) J.W.L. van der Loo

MO