Uitspraak
[V] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die sinds 2007 vanwege psychische klachten en fibromyalgie niet meer kan werken, heeft in 2009 een WIA-uitkering aangevraagd, welke is geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een ziekmelding in 2012 en een daaropvolgende beoordeling door het Uwv, werd opnieuw vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door het Uwv.
De rechtbank heeft in haar uitspraak het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd, als zorgvuldig beoordeeld. Appellante was van mening dat haar psychische en fysieke beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat zij niet in staat was om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen adequaat was. De rapporten van de verzekeringsartsen gaven voldoende inzicht in de beperkingen van appellante en de rechtbank had geen reden om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen.
De Raad heeft vastgesteld dat de in hoger beroep ingebrachte informatie geen nieuwe aanknopingspunten bood om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat appellante in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die aan de geselecteerde functies zijn verbonden. De uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van griffier G.J. van Gendt.