ECLI:NL:CRVB:2016:2125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
14-6627 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die sinds 2007 vanwege psychische klachten en fibromyalgie niet meer kan werken, heeft in 2009 een WIA-uitkering aangevraagd, welke is geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een ziekmelding in 2012 en een daaropvolgende beoordeling door het Uwv, werd opnieuw vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank heeft in haar uitspraak het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd, als zorgvuldig beoordeeld. Appellante was van mening dat haar psychische en fysieke beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat zij niet in staat was om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen adequaat was. De rapporten van de verzekeringsartsen gaven voldoende inzicht in de beperkingen van appellante en de rechtbank had geen reden om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen.

De Raad heeft vastgesteld dat de in hoger beroep ingebrachte informatie geen nieuwe aanknopingspunten bood om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat appellante in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die aan de geselecteerde functies zijn verbonden. De uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van griffier G.J. van Gendt.

Uitspraak

14/6627 WIA
Datum uitspraak: 3 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 oktober 2014, 14/2234 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2016. Namens appellante is
[V] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft op 10 augustus 2007 haar werkzaamheden als medewerkster callcenter gestaakt vanwege psychische klachten en diffuse tendomyogene klachten van het
houdings- en bewegingsapparaat op basis van fibromyalgie. Bij besluit van 2 juli 2009 is geweigerd appellante met ingang van 7 augustus 2009 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Appellante heeft zich op 9 november 2012 in verband met een burn-out ziek gemeld voor haar werk als commercieel medewerkster binnendienst. Daarnaast is sprake van fibromyalgie. De verzekeringsarts heeft op 24 september 2013 gerapporteerd dat de arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de beoordeling per 7 augustus 2009 licht is toegenomen. Bij besluit van
15 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 9 november 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 oktober 2013, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 22 april 2014 (bestreden besluit), ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn onderzoek, dat bestaan heeft uit dossieronderzoek, geconcludeerd dat de verzekeringsarts de voor appellante vastgestelde beperkingen uit fibromyalgie en ten aanzien van de psyche in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 september 2013 juist heeft vastgesteld, met de aanvulling dat appellante niet rechtshandig is, maar linkshandig en dat zij allergisch is voor nikkel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgaande van de aangepaste FML van 24 maart 2014 en op basis van een gewijzigde functieselectie berekend dat het verlies aan verdiencapaciteit 5,2% bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Zij heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellante onjuist is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen dat de door appellante naar voren gebrachte klachten voldoende uitgebreid zijn onderzocht en zijn beschreven. De rechtbank heeft overwogen dat uit de beschikbare medische gegevens niet kan worden afgeleid dat de beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat, dat een duurbeperking geïndiceerd is, dan wel dat het appellante aan duurzaam benutbare mogelijkheden ontbreekt. Zij heeft verder overwogen dat appellante geen medische stukken heeft ingezonden die haar standpunt kunnen onderbouwen dat zij ernstiger beperkt is dan vastgelegd in de FML van 24 maart 2014. De rechtbank heeft tot slot de medische geschiktheid van de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies onderschreven.
3. Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen haar psychische beperkingen en beperkingen uit fibromyalgie hebben onderschat. Appellante heeft aangevoerd erg vermoeid te zijn, beperkt te zijn ten aanzien van concentratie en geheugen en pijnklachten te hebben. Zij acht zich gelet op haar beperkingen niet in staat de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen is voorafgegaan, wordt onderschreven. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en heeft appellante op het spreekuur medisch onderzocht. Het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bestaan uit dossieronderzoek. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 maart 2014 blijkt dat hij kennis heeft genomen van de informatie van de huisarts van 23 september 2013 en van de bijgevoegde brieven van psychiater C. Mooij en reumatoloog E. Velthuijsen. Voor wat betreft de beoordeling van de klachten uit fibromyalgie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de toepasselijke richtlijn gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 24 maart 2014 inzichtelijk gerapporteerd dat eigen spreekuuronderzoek geen meerwaarde had, omdat op basis van dossieronderzoek een helder beeld verkregen kon worden van het medisch toestandsbeeld van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij, zoals ook door de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad is verklaard, de door de behandelend sector vastgestelde diagnoses overgenomen.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank niet getwijfeld aan de juistheid van de door het Uwv bij appellante vastgestelde belastbaarheid. In de rapporten van de verzekeringsartsen is voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen voor haar aan te nemen. De in hoger beroep ingebrachte informatie van American College of Rheumatology geeft geen aanknopingspunten te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv, nu de verzekeringsartsen bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellante uitdrukkelijk rekening hebben gehouden met deze aandoening. Appellante heeft geen stukken ingezonden die haar standpunt onderbouwen dat haar psychische beperkingen zijn onderschat.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn naar behoren gemotiveerd.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van
G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2016.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
(getekend) G.J. van Gendt

UM