ECLI:NL:CRVB:2016:2194
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van een WAO-uitkering en de geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de intrekking van een WAO-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van de conclusie dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante had zich ziekgemeld na een aanrijding en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De verzekeringsarts oordeelde dat appellante geschikt was voor verschillende functies, wat leidde tot de intrekking van haar ziekengeld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van de verzekeringsartsen onderschreef. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten en verzocht om een deskundige te benoemen om haar gezondheidssituatie nader te onderzoeken. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Raad oordeelde dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en dat appellante niet in staat was geweest om twijfel te zaaien over de juistheid van de eerdere oordelen. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.