ECLI:NL:CRVB:2016:2194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
15/1674 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van een WAO-uitkering en de geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de intrekking van een WAO-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van de conclusie dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante had zich ziekgemeld na een aanrijding en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De verzekeringsarts oordeelde dat appellante geschikt was voor verschillende functies, wat leidde tot de intrekking van haar ziekengeld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van de verzekeringsartsen onderschreef. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten en verzocht om een deskundige te benoemen om haar gezondheidssituatie nader te onderzoeken. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en dat appellante niet in staat was geweest om twijfel te zaaien over de juistheid van de eerdere oordelen. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/1674 ZW
Datum uitspraak: 1 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 januari 2015, 14/3521 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaak 15/965 WAO plaatsgevonden op
13 april 2016. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
In de zaak 15/965 WAO is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft met ingang van 31 juli 2013 een eerder aan appellante toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingetrokken, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante werd met haar beperkingen in staat geacht functies als productiemedewerker industrie (sbc-code: 111180), productiemedewerker metaal en electro-industrie (sbc-code: 111171) en snackbereider
(sbc-code:111071) te vervullen. Appellante heeft zich op 23 oktober 2013 ziekgemeld met pijnklachten ten gevolge van een aanrijding. Op dat moment ontving appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Op 6 januari 2014 heeft appellante het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellante per 9 januari 2014 geschikt geacht voor de functies van productiemedewerker industrie, productiemedewerker metaal en electro-industrie en snackbereider. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 6 januari 2014 vastgesteld dat appellante per 9 januari 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 april 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen getrokken conclusies aangaande de medische belastbaarheid van appellante. Daarbij acht de rechtbank van belang dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij op de datum in geding verdergaand was beperkt dan waarvan het Uwv is uitgegaan.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald wat zij in bezwaar en beroep al heeft aangevoerd. Zij acht zich zowel lichamelijk als psychisch aanmerkelijk minder belastbaar dan het Uwv heeft aangenomen. Aan het ongeval dat haar op 23 oktober 2013 is overkomen heeft appellante forse lichamelijke klachten overgehouden. Daarnaast zijn haar psychische klachten, op grond waarvan zij een WAO-uitkering heeft ontvangen van 14 mei 2004 tot
31 juli 2013, verergerd en is haar incasseringsvermogen sterk verminderd. Appellante verzoekt de Raad alsnog een deskundige te benoemen die nader kan rapporteren over haar gezondheidssituatie en de bij haar bestaande beperkingen op de in dit geding van belang zijnde datum 9 januari 2014.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de WAO. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en naar behoren is gemotiveerd. De overwegingen die de rechtbank aan de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. Appellante is er niet in geslaagd in hoger beroep twijfel te doen ontstaan aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank. Nadere gegevens, die haar standpunt kunnen onderbouwen, zijn in hoger beroep niet ingebracht. Het verzoek om alsnog een expertise te laten verrichten door een onafhankelijk deskundige wordt dan ook afgewezen.
5. De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) I.G.A.H. Toma

MO