ECLI:NL:CRVB:2016:2197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
15-4470 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) wegens niet-verzekerd zijn

Op 15 juni 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de weigering van een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante, geboren in 1968 en woonachtig in Marokko, had een uitkering aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot, die op 17 maart 2014 overleed. De aanvraag werd afgewezen omdat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De Sociale verzekeringsbank (Svb) handhaafde deze afwijzing, waarbij werd opgemerkt dat een pensioen op basis van de AOW sinds 1 januari 2000 geen grond meer biedt voor verzekering voor de ANW.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet in Nederland woonachtig of werkzaam was, en dat hij niet gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren voor de ANW. Ook op basis van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko bestond er geen recht op een nabestaandenuitkering. De omstandigheden dat appellante ziek was en in financiële problemen verkeerde, konden niet leiden tot een ander oordeel, aangezien de ANW dwingendrechtelijk is.

In het hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen aanspraak kan maken op een nabestaandenuitkering ingevolge de ANW. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam. De uitspraak werd gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 15 juni m2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2015, 14/7004 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.Appellante, geboren in 1968 en woonachtig in Marokko, is in 1992 gehuwd met [naam] , die is geboren in 1928. [naam] , die woonachtig was in Marokko, is op 17 maart 2014 overleden. Hij was op dat moment in het genot van een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellante heeft in verband met het overlijden van haar echtgenoot bij formulier gedagtekend 18 april 2014 een uitkering aangevraagd ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW).
1.2.
Deze aanvraag is bij besluit van 30 juni 2014 afgewezen op de grond dat [naam] , op de dag van overlijden, niet verzekerd was voor de ANW. Ook op grond van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko bestaat geen recht op een nabestaandenuitkering.
2.1.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat haar echtgenoot een pensioen ingevolge de AOW ontving dat gebaseerd was op premies die hij betaald heeft gedurende de tijd dat hij in Nederland heeft gewerkt. Verzocht wordt om postume toelating tot de vrijwillige verzekering van haar man.
2.2.
Bij besluit van 22 september 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 30 juni 2014 gehandhaafd. Opgemerkt wordt onder meer dat een pensioen op grond van de AOW sinds 1 januari 2000 geen grond meer is voor verzekering voor de Nederlandse volksverzekeringen, waartoe de ANW behoort.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet woonachtig was in Nederland en niet in Nederland werkzaam was. Hij voldeed aldus op de dag van zijn overlijden niet aan de voorwaarden om als verzekerde in de zin van de ANW te kunnen worden aangemerkt. Voorts is niet gebleken dat de echtgenoot van appellante gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren voor de ANW, zoals is neergelegd in artikel 63 en 63a van de ANW. Gesteld noch gebleken is verder dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden verzekerd was krachtens de Marokkaanse wetgeving. Appellante kan dan ook op grond van het Nederlands Marokkaans Verdrag inzake sociale zekerheid geen aanspraak maken op een nabestaandenuitkering. De rechtbank concludeert dat appellante niet kan worden aangemerkt als een nabestaande in de zin van de ANW. De omstandigheden dat appellante ziek is en in financieel slechte toestand verkeert kan niet tot een ander oordeel leiden. De ANW is dwingendrechtelijk van aard en kent geen bepaling om uit hardheidsoverwegingen een uitkering toe te kennen, terwijl daarop geen recht bestaat.
4.1.Het gaat in het onderhavige geschil om de beantwoording van de vraag of de rechtbank, in het voetspoor van de Svb, met recht heeft geoordeeld dat appellante geen aanspraak kan maken op een nabestaandenuitkering ingevolge de ANW.
4.2.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen, waarnaar de Raad dan ook verwijst. Daaruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016.