ECLI:NL:CRVB:2016:2206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
14-3021 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het AOW-pensioen en de gevolgen voor de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had eerder een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar kreeg per juli 2012 een AOW-pensioen toegekend. De hoogte van dit pensioen was vastgesteld op 20% van het maximale AOW-pensioen voor gehuwden en 38% van de maximale toeslag. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een beslissing op bezwaar medegedeeld dat appellant met ingang van het derde kwartaal van 2012 geen recht meer had op kinderbijslag, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank had de beroepen van appellant ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde appellant dat hij meer jaren in Nederland had gewoond en gewerkt dan de Svb had aangenomen en dat hij met zijn AOW-pensioen niet rond kon komen. De Svb had echter inlichtingen ingewonnen bij verschillende instanties, waaronder de gemeente en pensioenfondsen, maar geen aanvullende informatie over appellant kunnen verkrijgen. De Svb concludeerde dat appellant slechts verzekerd was voor de AOW in de periode van 19 februari 1990 tot en met 31 december 1999. De rechtbank bevestigde dat de hoogte van het AOW-pensioen correct was vastgesteld en dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de AKW, aangezien hij geen uitkering van ten minste 35% van het voor Nederland geldend minimumloon ontving.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat appellant met ingang van 1 juli 2012 niet langer verzekerd was voor de AKW en dus geen recht op kinderbijslag had. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 juni 2016, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

14/3021 AKW, 14/3022 AOW
Datum uitspraak: 15 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van beiden 25 april 2014, 13/6273 (aangevallen uitspraak 1) en 14/973 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft in beide gedingen hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is woonachtig in Marokko. Aan hem is tot 1 juli 2012 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) uitbetaald. Daarna is hem, met een besluit van 2 april 2012, een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend per juli 2012. Het pensioen is opgebouwd uit 20% van het maximale
AOW-pensioen voor een gehuwde en 38% van de maximale toeslag. Het bezwaar tegen dit besluit is met een beslissing van 29 oktober 2012 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.2.
Als gevolg van de toekenning van een niet volledig AOW-pensioen heeft de Svb uiteindelijk in een beslissing op bezwaar van 24 september 2013 (bestreden besluit 2) aan appellant laten weten dat hij met ingang van het derde kwartaal van 2012 geen recht meer heeft op kinderbijslag, maar dat de teveel betaalde kinderbijslag en dat het teveel betaald kindgebonden budget over de periode van het derde kwartaal van 2012 tot en met het eerste kwartaal van 2013 niet van hem zal worden teruggevorderd.
2. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant in essentie herhaald dat hij meer jaren in Nederland heeft gewoond en gewerkt dan door de Svb is aangenomen. Daarnaast stelt hij dat hij van het bedrag aan AOW dat hij ontvangt niet rond kan komen, gezien de omvang van zijn gezin. Ten onrechte is de kinderbijslag geweigerd, nu hij voor zijn kinderen zorgt en hen financieel onderhoudt.
4.1.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld heeft de Svb naar aanleiding van de aanvraag van appellant inlichtingen ingewonnen bij de gemeente waar appellant stelt gewoond te hebben, bij het schakelregister, bij de werkgevers waar hij stelt gewerkt te hebben en bij de pensioenfondsen waar appellant in beginsel verzekerd kan zijn geweest. Geen van deze instanties kon informatie over appellant verstrekken. Alleen bij het Uwv was appellant bekend. Gezien de van deze instantie ontvangen gegevens heeft de Svb vastgesteld dat appellant verzekerd voor de AOW is geweest in de periode van 19 februari 1990 tot en met
31 december 1999. Appellant heeft geen nadere bewijzen ingezonden waaruit de onjuistheid van deze vaststelling blijkt.
4.2.
De rechtbank heeft dus terecht het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Aangevallen uitspraak 1 zal bevestigd worden.
5.1.
Nu uit 4.1 en 4.2 volgt dat de hoogte van het AOW-pensioen van appellant op een juiste wijze is vastgesteld, volgt hier tevens uit dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet meer voldoet aan de voorwaarden om verzekerd te zijn van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eén van de voorwaarden is immers, in de situatie van appellant, dat hij een uitkering van ten minste 35% van het voor Nederland geldend minimumloon ontvangt. Gezien de hoogte van zijn AOW-pensioen voldoet hij met ingang van 1 juli 2012 niet langer aan deze voorwaarde, zodat hij met ingang van die datum niet langer verzekerd is voor de AKW en dus geen recht op kinderbijslag meer heeft.
5.2.
Ook aangevallen uitspraak 2 zal derhalve bevestigd worden.
6. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) N. Veenstra
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over verzekerd zijn.

RB