ECLI:NL:CRVB:2016:2212
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging maatschappelijke opvang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling afkomstig uit Ethiopië, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin werd medegedeeld dat zijn opvang in de Vluchthaven beëindigd zou worden. De brief van 4 juli 2014 werd door het college niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt, wat leidde tot de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de appellant. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
De Raad heeft vastgesteld dat de brief van 4 juli 2014 slechts een informatieve mededeling was en niet gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. De appellant had eerder al opvang voor een bepaalde periode gekregen, en de einddatum was bij aanvang van de opvang al vastgesteld. De Raad oordeelde dat de brief geen besluit tot beëindiging van de opvang was en dat het college de aanvraag van de appellant om continuering van de opvang nog niet had afgehandeld. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook verworpen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd voor zover deze was aangevochten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.