ECLI:NL:CRVB:2016:2215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die tot 1 maart 2008 als ergonomisch adviseur werkte. Appellant meldde zich op 3 maart 2008 ziek en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat hij na de wachttijd vanaf 1 maart 2010 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd geschikt geacht voor verschillende functies, waaronder commercieel-administratief medewerker en productiemedewerker.
Na een nieuwe ziekmelding op 5 oktober 2012, werd appellant op 21 februari 2014 door een verzekeringsarts geschikt bevonden voor dezelfde functies. Het Uwv besloot op 3 april 2014 dat appellant per 1 april 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat appellant bestreed. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de juiste beperkingen hadden vastgesteld.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voegde hij nieuwe medische stukken toe. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek inderdaad zorgvuldig was en dat er geen nieuwe onderbouwing was voor de stelling van appellant dat hij op 1 april 2014 ongeschikt was voor zijn arbeid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af.