ECLI:NL:CRVB:2016:2228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
15/4700 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor dubbele huur en waarborgsom

In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten van dubbele huur en een waarborgsom. Appellante huurde tot 31 maart 2014 een woning van woningbouwvereniging [naam vereniging 1] en verhuisde op medisch advies naar een andere woning van woningbouwvereniging [naam vereniging 2]. Appellante had eerder, op 7 november 2013, telefonisch een verzoek om bijzondere bijstand ingediend, maar dit werd afgewezen omdat zij al een vergoeding zou ontvangen op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Op 6 maart 2014 diende appellante opnieuw een aanvraag in voor bijzondere bijstand, maar deze werd afgewezen op de grond dat zij al had kunnen reserveren voor deze kosten. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond, waarbij zij oordeelde dat er sprake was van een herhaalde aanvraag zonder relevante wijzigingen in de omstandigheden.

In hoger beroep betwistte appellante dat zij eerder een aanvraag had gedaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een herhaalde aanvraag. De Raad concludeerde dat de aanvraag van 6 maart 2014 niet als herhaalde aanvraag kon worden aangemerkt, omdat er geen bewijs was dat appellante eerder een aanvraag had ingediend voor de kosten waarvoor zij nu bijstand vroeg. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, omdat de kosten waarvoor zij bijstand vroeg, reeds vóór de aanvraag waren opgekomen en voldaan. De Raad benadrukte dat er geen dringende redenen waren voor het verlenen van bijzondere bijstand, en dat de afwijzing van de aanvraag door het college in stand bleef.

Uitspraak

15/4700 WWB
Datum uitspraak: 7 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 mei 2015, 14/6532 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.M.T. van Diepen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante huurde tot 31 maart 2014 een woning aan de [Adres a] te [woonplaats] van woningbouwvereniging [naam vereniging 1]. Vanaf 3 februari 2014 huurt zij op medisch advies een woning aan de [Adres b] te [woonplaats] van woningbouwvereniging [naam vereniging 2]. Appellante is op 21 maart 2014 daadwerkelijk verhuisd naar deze woning.
1.2.
Reeds op 7 november 2013 heeft appellante de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente [woonplaats] (DWI) telefonisch verzocht om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor dubbele huur en een waarborgsom. Op 7 november 2013 heeft het college dit verzoek afgewezen op de grond dat appellante voor deze kosten al een vergoeding zal ontvangen op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
1.3.
Bij besluit van 19 februari 2014 heeft het college in het kader van de
WMO-voorzieningen aan appellante een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten van € 2.347,- toegekend.
1.4.
Op 6 maart 2014 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van dubbele huur over de maanden februari 2014 en maart 2014 en een waarborgsom.
1.5.
Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor dubbele huur en een waarborgsom afgewezen op de grond dat zij vanaf 2009 voor deze kosten had kunnen reserveren.
1.6.
Bij besluit van 2 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 mei 2014 ongegrond verklaard. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat ten tijde van de aanvraag op 6 maart 2014 al was voorzien in de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ambtshalve geoordeeld dat sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat geen sprake is van relevante wijzigingen in de omstandigheden heeft het college de aanvraag terecht afgewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft betwist dat zij al in november 2013 bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor dubbele huur en een waarborgsom. Volgens appellante is de brief van
7 november 2013 niet aan te merken als besluit, omdat daarin geen omschrijving van de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd is opgenomen. De rechtbank is dan ook ten onrechte uitgegaan van een herhaalde aanvraag.
4.2.
In de rapportage van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente [woonplaats] (DWI) van 7 november 2013 staat dat appellante een aanvraag heeft ingediend en dat de behandelaar appellante en haar advocaat telefonisch heeft geïnformeerd dat verhuiskostenvergoeding vanuit de WMO toereikend is. Dit telefoongesprek is bevestigd met de brief van
7 november 2013. Uit die brief blijkt niet, evenmin als uit de rapportage van 7 november 2013, voor welke concrete kosten appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Het college heeft in reactie op wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd in het verweerschrift van 9 september 2015 te kennen gegeven dat in het elektronisch dossier van appellante geen aanvraagformulier is aangetroffen of een door haar ondertekend schrijven waarin zij verzoekt om bijzondere bijstand voor de kosten van dubbele huur en een waarborgsom. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft de rechtbank de aanvraag van appellante van 6 maart 2014 ten onrechte als herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb aangemerkt. Het hoger beroep slaagt dan ook.
4.3.
De rechtbank heeft wat onder 4.2 is overwogen niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellante tegen het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
4.4.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn.
4.5.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid.
4.6.
Uit artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB vloeit voort dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien.
4.7.
Appellante heeft de aanvraag op 6 maart 2014 ingediend. Uit de gedingstukken komt naar voren dat de DWI de huur voor de maanden februari 2014 en maart 2014 op
23 januari 2014 en 25 februari 2014 aan [naam vereniging 1] heeft betaald. Appellante heeft de huur van februari 2014 en de waarborgsom op 3 februari 2014 zelf aan [naam vereniging 2] betaald. De huur over maart 2014 heeft zij op 3 maart 2014 aan [naam vereniging 2] betaald. Deze kosten zijn dus vóór de aanvraag opgekomen en voldaan. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6670) heeft appellante, gelet op artikel 35, eerste lid, in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB, reeds hierom geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten. De omstandigheid dat appellante in de kosten heeft voorzien door middel van het afsluiten van een lening voor die kosten leidt niet tot een ander oordeel. In wat appellante heeft aangevoerd, waaronder de problemen rondom de verhuizing, zijn geen omstandigheden gelegen die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen. Daartoe is tevens van belang dat het college aan appellante bij besluit van 19 februari 2014 op grond van de WMO een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten van € 2.347,- heeft toegekend.
4.8.
Voor zover appellante heeft willen aanvoeren dat haar bijzondere bijstand had moeten worden verleend voor aflossing van schulden, treft deze beroepsgrond geen doel. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij het ontstaan van de gestelde schuldenlast, dan wel nadien, niet beschikte over de middelen om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien, zodat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB in beginsel een beletsel vormt voor (bijzondere) bijstandverlening.
4.9.
Voor het aannemen van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB, op grond waarvan voor deze kosten niettemin bijzondere bijstand zou kunnen worden verleend, is evenmin een toereikende grondslag aanwezig. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7227) moet, gelet op het uitzonderingskarakter van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB en mede gelet op de bewoordingen ervan, bij toepassing van die bepaling sprake zijn van een situatie waarin de behoeftige omstandigheden van de betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandverlening dus onvermijdelijk is. Appellante heeft aangevoerd dat zij veel heeft moeten lenen in afwachting van de Belastingdienst, de Dienst Wonen Zorg en Samenleven en de PGB voor huishoudelijke hulp. Door haar gedwongen verhuizing zit zij nu in grote financiële problemen. De door appellante aangevoerde omstandigheden met betrekking tot het ontstaan en bestaan van de schuld zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB om bijzondere bijstand te verlenen. Niet is immers gebleken dat de schuld waarvoor appellante de bijzondere bijstand heeft aangevraagd appellante zodanig in haar bestaansvoorziening bedreigt, dat bijstandverlening voor deze schuld onvermijdelijk is.
4.10.
Uit 4.7 tot en met 4.9 volgt dat het besluit van 2 september 2014, waarbij het college de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van dubbele huur en een waarborgsom heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden. Het beroep is derhalve ongegrond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 september 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C. Moustaïne

HD