ECLI:NL:CRVB:2016:2245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
14/3121 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WGA-uitkering onder de Wet WIA na medische onderzoeken door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een WGA-uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 27 december 2012 geen recht meer op een WGA-uitkering toekende. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat de medische onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd. Alle relevante medische gegevens waren in de beoordeling betrokken, en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was op een deugdelijke manier opgesteld. Appellant had in hoger beroep geen medisch onderbouwd oordeel gepresenteerd dat de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trok. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze had gemotiveerd waarom de resterende functies voor appellant geschikt waren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/3121 WIA
Datum uitspraak: 15 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 april 2014, 13/5055 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft nog een nadere reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 4 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 13 mei 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 27 juni 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij besluit van 30 mei 2012 heeft het Uwv medegedeeld dat appellant tot 27 december 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering krijgt.
1.2.
Tegen deze besluiten heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend zodat die besluiten in rechte vast zijn komen te staan.
1.3.
In verband met het feit dat appellant zich op 28 oktober 2012 toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 12 februari 2013 vastgesteld dat voor appellant vanaf 27 december 2012 geen recht meer op een WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA bestond, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 5 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank komt daarbij tot het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, nu dat is gebaseerd op dossieronderzoek, eigen (psychisch) onderzoek en informatie van de behandelend sector. In wat appellant in beroep heeft aangevoerd, noch in de overige beschikbare gegevens, vindt de rechtbank aanknopingspunten om te concluderen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de arbeidsbeperkingen zoals neergelegd in de op punten door hem aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juni 2013 niet juist heeft vastgesteld. Niet gebleken is dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant te boven gaan. Voorts bestaat er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de arbeidskundige beoordeling op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, noch dat er aanleiding bestaat een nieuw onderzoek in te stellen. Vergelijking van het inkomen dat appellant in bedoelde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van minder dan 35%.
3. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij meer beperkt is dan door het Uwv aangenomen en dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant heeft aangevoerd bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op deugdelijke en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, dat de ter zake opgestelde rapporten inconsistenties bevatten of niet concludent zijn, dan wel dat de medische beoordeling onjuist is of aan de juistheid van deze beoordeling twijfel bestaat. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de medische onderzoeken door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv voldoende zorgvuldig zijn geweest en dat alle voorhanden en relevante medische gegevens in voldoende mate zijn betrokken bij de beoordeling van de bij appellant bestaande beperkingen zoals opgetekend in de FML. In zijn rapport van 28 juni 2013 aangevuld bij rapport van 27 september 2013 motiveert die verzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend dat de door hem aangepaste FML een weerslag is van de beperkingen die appellant ondervindt bij het verrichten van arbeid. Ook in hoger beroep heeft appellant tegenover het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medisch onderbouwd oordeel gesteld dat aanleiding geeft tot twijfel aan het oordeel van die verzekeringsarts.
4.2.
Naar aanleiding van het door appellant overgelegde rapport van 4 november 2014 van de behandelend psychiater heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
13 april 2016 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat uit de voorhanden zijnde gedingstukken van medische aard niet blijkt dat er op de datum hier in geding, te weten
27 december 2012, reeds sprake was van een gegeneraliseerde angststoornis, paniekstoornis of PTSS.
4.3.
Omdat de verzekeringsarts de in eerste instantie opgemaakte FML heeft aangevuld heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep enkele van de oorspronkelijk voorgehouden voorbeeldfuncties laten vervallen. Echter resteren er – uitgaande van de juistheid van de nader opgestelde FML – nog voldoende functies om de schatting op te baseren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook op inzichtelijke en toereikende wijze gemotiveerd waarom de resterende functies – met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen – voor appellant geschikt zijn.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen moet worden geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. van Rooijen

MO