ECLI:NL:CRVB:2016:2245
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WGA-uitkering onder de Wet WIA na medische onderzoeken door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een WGA-uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 27 december 2012 geen recht meer op een WGA-uitkering toekende. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.
De Raad oordeelde dat de medische onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd. Alle relevante medische gegevens waren in de beoordeling betrokken, en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was op een deugdelijke manier opgesteld. Appellant had in hoger beroep geen medisch onderbouwd oordeel gepresenteerd dat de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trok. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze had gemotiveerd waarom de resterende functies voor appellant geschikt waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.