ECLI:NL:CRVB:2016:2247

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
14/6970 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van nabestaandenuitkering op grond van de ANW en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan appellante, die in oktober 2011 een uitkering was toegekend vanwege haar status als nabestaande en een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%. De uitkering werd per 1 juli 2013 ingetrokken, omdat appellante vanaf die datum minder dan 45% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de Sociale verzekeringsbank (Svb).

De rechtbank Rotterdam oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit onjuist was. Wel werd vastgesteld dat de Svb nieuwe functies had gepresenteerd die pas na het bestreden besluit aan appellante bekend waren gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en stelde de intrekkingsdatum vast op 1 november 2013, waarbij de Svb werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

In hoger beroep heeft appellante de uitspraak van de rechtbank bestreden, met de stelling dat zij door haar fysieke en psychische beperkingen niet in staat is de geduide functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende objectieve medische gegevens heeft overgelegd om haar stelling te onderbouwen. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellante per 1 november 2013 minder dan 45% arbeidsongeschikt is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/6970 ANW
Datum uitspraak: 15 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 december 2014, 13/5867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld. Als opvolgend gemachtigde heeft mr. S. Kara, advocaat, zich gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Namens appellante is mr. Kara verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1. Aan appellante is per oktober 2011 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend, omdat zij nabestaande is in de zin van de ANW en voor ten minste 45% arbeidsongeschikt is. De uitkering is met een besluit van 11 april 2013 ingetrokken per 1 juli 2013, omdat appellante vanaf die datum minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar tegen dit besluit is met een beslissing van 7 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist is. Wel constateert de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een aantal nieuwe functies aan de schatting ten grondslag heeft gelegd en dat deze functies appellante pas met het bestreden besluit bekend zijn gemaakt. Omdat op grond van de uitlooptermijn de intrekking van de uitkering gegeven deze omstandigheid pas kan plaatsvinden met ingang van 1 november 2013, verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt zij het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak door de intrekkingsdatum vast te stellen op 1 november 2013. Ook veroordeelt de rechtbank de Svb tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. In hoger beroep bestrijdt appellante de aangevallen uitspraak voornamelijk met de stelling dat zij door haar fysieke en psychische beperkingen de geduide functies niet kan verrichten. Zij stelt, ook vanwege haar gebrekkige kennis van de Nederlandse taal en haar gebrek aan opleiding, geheel arbeidsongeschikt te zijn.
4. Appellante kan hierin niet worden gevolgd. Op verzoek van de Svb is door het Uwv onderzoek gedaan naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Op basis van de door de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen opgestelde rapporten heeft de Svb geconcludeerd dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is per 1 november 2013. Door of namens appellante zijn geen objectieve medische gegevens in het geding gebracht. De enkele stelling van appellante dat zij meer beperkingen heeft dan door de Svb aangenomen, kan niet tot het oordeel leiden dat er voldoende aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de conclusie die uit de onderzoeken zijn getrokken. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, bestaat er evenmin aanleiding aan te nemen dat de geduide functies voor appellante op medische gronden ongeschikt zijn. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) N. Veenstra

MO