ECLI:NL:CRVB:2016:2266

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
15/329 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en terugvordering op basis van inkomsten uit verhuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij appellanten, die bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), in geschil zijn over de terugvordering van bijstandsuitkeringen. Appellanten ontvingen bijstand van 1 januari 2010 tot en met 25 augustus 2013, maar verhuurden hun woning in [woonplaats a] vanaf 1 juni 2013. Bij de aanvraag om bijstand hebben zij aangegeven dat zij inkomsten uit verhuur ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders heeft vervolgens besloten om deze inkomsten te verrekenen met de bijstand, wat leidde tot een terugvordering van € 907,05. Na bezwaar is dit bedrag verlaagd tot € 802,17, omdat appellanten in strijd met hun inlichtingenverplichting geen melding hebben gemaakt van de verhuurinkomsten.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat zij gerechtvaardigd vertrouwen hadden op een e-mailbericht van de casemanager, waarin werd gesteld dat geen rekening zou worden gehouden met de huurinkomsten, mits deze niet hoger waren dan de kosten van de woning. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de casemanager geen ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan en dat de inkomsten uit verhuur in werkelijkheid hoger waren dan de kosten. Hierdoor was er geen basis voor het vertrouwen dat de bijstand niet zou worden herzien.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 juni 2016.

Uitspraak

15/329 WWB
Datum uitspraak: 14 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 december 2014, 14/1834 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats a] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.H. Lanting, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016. Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Krol.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen over de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 augustus 2013 van het college bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Op 25 augustus 2013 zijn appellanten verhuisd naar [woonplaats]. Appellanten hebben hun koopwoning aan de [Adres a] te [woonplaats a] vanaf 1 juni 2013 verhuurd.
1.2.
In verband met hun aanvraag om bijstand bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland Westerveld (ISD) hebben appellanten opgegeven dat zij inkomsten uit de verhuur van hun woning in [woonplaats a] ontvangen. Deze informatie heeft [naam P] (P), inkomensconsulent bij de ISD, bij e-mailbericht van 19 september 2013 doorgegeven aan
[naam B] (B), casemanager bijstand van de gemeente [woonplaats a]. Daarop heeft B bij
e-mailbericht van 23 september 2013 aan appellanten medegedeeld dat de inkomsten uit verhuur zullen worden verrekend met de bijstand die zij van het college ontvingen.
1.3.
Bij e-mailbericht van 25 september 2013 hebben appellanten aan B gemeld dat het hen niet duidelijk was dat de inkomsten uit de verhuur van hun woning als inkomen worden gezien. De belastingdienst ziet deze inkomsten ook niet als inkomen, omdat de huurprijs is gebaseerd op de kosten van de woning. Er is geen sprake van inkomen, maar van kostendekking.
1.4.
In reactie hierop heeft B bij e-mailbericht van 25 september 2013 aan appellanten het volgende medegedeeld:
“Het lijkt ons redelijk geen rekening te houden met de huurinkomsten, als deze de kosten van de woning niet overstijgen. Zoals u zelf aangeeft is het slechts kostendekkend, zodat wij het hierbij laten.”
1.5.
Bij besluit van 6 november 2013 heeft het college de bijstand over de periode van 1 juni 2013 tot en met 25 augustus 2013 herzien en de te veel gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 907,05 van appellanten teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van 2 april 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 november 2013 gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat het bedrag van de terugvordering is verlaagd tot € 802,17. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten in strijd met hun inlichtingenverplichting geen melding hebben gemaakt van de inkomsten uit verhuur van hun woning.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil tussen partijen is beperkt tot het antwoord op de vraag of appellanten aan het in 1.4 genoemde e-mailbericht van B het vertrouwen mochten ontlenen dat de inkomsten uit de verhuur van hun woning niet zouden worden gekort op de bijstand.
4.2.
Uit de tekst van het desbetreffende e-mailbericht kan worden opgemaakt dat geen rekening zal worden gehouden met de inkomsten uit verhuur als deze niet hoger zijn dan de kosten van de woning. Uit nadere informatie van P is evenwel gebleken dat de inkomsten uit verhuur hoger waren dan de kosten. Dit heeft ertoe geleid dat B bij e-mailbericht van
30 september 2013 aan appellanten heeft medegedeeld dat zal worden overgegaan tot terugvordering van deze inkomsten. Weliswaar staat in de in 1.4 aangehaalde tekst dat B het hierbij zou laten, maar zoals blijkt uit het e-mailbericht dat B op 26 september 2013 aan P heeft gestuurd was die uitlating gebaseerd op de stelling van appellanten dat sprake was van kostendekkende inkomsten uit verhuur. Dit was evenwel niet het geval.
4.3.
Uit wat in 4.2 is overwogen volgt dat, gelet op de tekst van het in 1.4 genoemde
e-mailbericht, B geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan waaraan appellanten het gerechtvaardigd vertrouwen konden ontlenen dat het college niet over zou gaan tot herziening en terugvordering van de bijstand in verband met de inkomsten uit verhuur van de woning.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit, als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) P.C. de Wit

HD