ECLI:NL:CRVB:2016:2266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en terugvordering op basis van inkomsten uit verhuur
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij appellanten, die bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), in geschil zijn over de terugvordering van bijstandsuitkeringen. Appellanten ontvingen bijstand van 1 januari 2010 tot en met 25 augustus 2013, maar verhuurden hun woning in [woonplaats a] vanaf 1 juni 2013. Bij de aanvraag om bijstand hebben zij aangegeven dat zij inkomsten uit verhuur ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders heeft vervolgens besloten om deze inkomsten te verrekenen met de bijstand, wat leidde tot een terugvordering van € 907,05. Na bezwaar is dit bedrag verlaagd tot € 802,17, omdat appellanten in strijd met hun inlichtingenverplichting geen melding hebben gemaakt van de verhuurinkomsten.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat zij gerechtvaardigd vertrouwen hadden op een e-mailbericht van de casemanager, waarin werd gesteld dat geen rekening zou worden gehouden met de huurinkomsten, mits deze niet hoger waren dan de kosten van de woning. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de casemanager geen ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan en dat de inkomsten uit verhuur in werkelijkheid hoger waren dan de kosten. Hierdoor was er geen basis voor het vertrouwen dat de bijstand niet zou worden herzien.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 juni 2016.