ECLI:NL:CRVB:2016:2353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
15/2142 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ingangsdatum van bijstand en de aanvraagprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving tot en met 3 oktober 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft op 15 december 2013 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Het college heeft bij besluit van 15 april 2014 bijstand verleend met ingang van de meldingsdatum, 15 december 2013. Appellant heeft echter aangevoerd dat hij eerder aanvragen om bijstand heeft ingediend op 28 oktober, 21 november en 5 december 2013.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij eerder dan 15 december 2013 een aanvraag heeft ingediend. Het college heeft toegelicht dat het geautomatiseerde systeem bevestigingen verstuurt voor ontvangen aanvragen, maar appellant heeft geen bewijs overgelegd van eerdere aanvragen. De Raad heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand verleend zou moeten worden over een periode voorafgaand aan de meldingsdatum.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek van appellant om schadevergoeding is afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2142 WWB
Datum uitspraak: 21 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
9 februari 2015, 14/5898 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. S. Wortel, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Namens appellant is
mr. Wortel verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
C. van den Bergh.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving tot en met 3 oktober 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft zich op 15 december 2013 gemeld voor het doen van een nieuwe aanvraag om bijstand. Hij heeft het aanvraagformulier op 30 december 2013 om 18.40 uur digitaal verzonden.
1.2.
Bij besluit van 15 april 2014, heeft het college aan appellant met ingang van 15 december 2013, de meldingsdatum, bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat hij eerder respectievelijk op 28 oktober 2013, 21 november 2013 en 5 december 2013 digitaal een aanvraag om bijstand had ingediend.
1.3.
Bij besluit van 13 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 15 april 2014 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet eerder dan op 15 december 2013 aantoonbaar een aanvraag heeft ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij reeds eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend respectievelijk op 28 oktober 2013, 21 november 2013 en 5 december 2013. Uit de overgelegde printscreens blijkt dat hij in ieder geval op 21 november 2013 digitaal een aanvraag heeft ingediend. Gelet op alle stappen op werk.nl die appellant heeft doorlopen, ligt het niet voor dat de hand dat hij niet op de button ‘versturen’ zou hebben gedrukt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8362) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het UWV of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.2.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij eerder dan op 15 december 2013 digitaal een aanvraag om bijstand naar het college heeft gestuurd. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat hij door het college is afgehouden van het indienen van een aanvraag. Het college heeft toegelicht dat het geautomatiseerde systeem een verzonden aanvraag binnen drie werkdagen per e-mailbericht aan de verzender bevestigt opdat de verzender weet dat de aanvraag succesvol is ontvangen. Appellant heeft een als hiervoor bedoelde bevestiging van een eerder ingediende digitale aanvraag niet overgelegd. De melding “U hebt uw gegevens al eerder verstuurd” op het in het bezwaar overgelegde printscreen maakt nog niet dat appellant een aanvraag succesvol heeft verzonden. Het tweede overgelegde printscreen betekent slechts dat appellant die dag heeft ingelogd op zijn account op werk.nl.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade dient dan ook te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2016.
(getekend) M. Hillen
De griffier is niet in staat te ondertekenen
sg