ECLI:NL:CRVB:2016:2360
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na niet inleveren van gevraagde stukken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving sinds 2 februari 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek werd de appellant door de gemeente Rotterdam uitgenodigd om op 16 september 2014 bepaalde gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften en sollicitatiebewijzen. De appellant heeft deze gegevens echter niet tijdig ingeleverd, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstand per die datum.
Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft vervolgens op 29 september 2014 de bijstand van de appellant ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van 16 tot en met 30 september 2014 teruggevorderd. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij op 16 september 2014 wel bankafschriften had ingeleverd, maar dat deze door het college waren geweigerd. Hij stelde ook dat hij wegens ziekte niet in staat was om de gevraagde stukken tijdig in te leveren.
De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hem van het niet inleveren van de gevraagde stukken geen verwijt kon worden gemaakt. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat de appellant niet had voldaan aan de verzoeken om informatie. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.