ECLI:NL:CRVB:2016:2386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
15/2717 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens verzwegen inkomsten uit kapperswerkzaamheden

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 28 november 2003 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellant een kapperszaak had overgenomen, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen informatie te verstrekken over zijn werkzaamheden als kapper. Op 25 juli 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam besloten om de bijstand van appellant met ingang van 10 juli 2014 in te trekken. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 4 september 2014.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant was van mening dat hij geen op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht en dat hij geen inkomsten had ontvangen. Hij stelde dat hij enkel aanwezig was om vrienden te ontmoeten en dat er geen bestaande werkplek was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten en verzocht hij om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant wel degelijk op geld waardeerbare activiteiten had verricht. De Raad wees erop dat appellant op 10 juli 2014 een visitekaartje had afgegeven met zijn telefoonnummer, wat erop wees dat hij actief was in de kapperszaak. De Raad concludeerde dat het college op goede gronden de bijstand had ingetrokken en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

15/2717 WWB
Datum uitspraak: 14 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2015, 14/6421 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. van Duijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Duijl. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 28 november 2003 bijstand voor een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme tip op 18 juni 2014 dat appellant sinds twee maanden een kapperszaak aan de [adres] te [woonplaats] ( [adres] ) heeft overgenomen, dat hij kaartjes uitgeeft met een 06-nummer voor het maken van een afspraak en dat hij zes dagen per week werkzaam is, heeft de afdeling Handhaving van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is onder meer dossieronderzoek verricht, zijn diverse bestanden geraadpleegd, zijn op 10, 15 en 16 juli 2014 waarnemingen verricht op de [adres] en is appellant tweemaal opgeroepen voor een gesprek bij de DWI waarop hij niet is verschenen. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 22 juli 2014.
1.2.
In de onderzoeksresultaten heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van
25 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 september 2014 (bestreden besluit), de bijstand van appellant met ingang van 10 juli 2014 in te trekken. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen informatie te verschaffen over zijn op geld waardeerbare activiteiten als kapper als gevolg waarvan het college niet kan vaststellen of en, zo ja, in hoeverre hij sinds 10 juli 2014 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Appellant heeft tijdens de hoorzitting van 28 augustus 2014 onder meer verklaard dat hij vaak in het pand aan de [adres] aanwezig was met meerdere mensen om een handje te helpen omdat een vriend van hem de zaak zou overnemen, dat die vriend ook stagiaires in dienst had en dat hij op 10 juli 2014 weliswaar is aangetroffen terwijl hij iemand aan het kappen was, maar dat dat in de hoedanigheid van stagebegeleider was. Het college heeft de door appellant aangeduide activiteiten als stagebegeleider, wat daar ook van zij, terecht aangemerkt als op geld waardeerbare activiteiten, omdat het gaat om werkzaamheden die beroepsmatig en tegen een geldelijke beloning kunnen worden verricht. Het moet appellant redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat deze werkzaamheden van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat appellant op een bestaande werkplek aanwezig was terwijl het een ex-schoonheidssalon betrof waar een vriend van appellant een kapperszaak wilde beginnen, maakt dit niet anders. Appellant heeft daarom zijn inlichtingenverplichting geschonden en het college heeft daardoor niet kunnen vaststellen in hoeverre appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het college heeft de bijstand van appellant op goede gronden ingetrokken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij betoogt, evenals in beroep, dat hij geen op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Hij heeft ook geen geld ontvangen en op de [adres] was geen bestaande werkplek gevestigd. Appellant was daar om vrienden te ontmoeten. Door de onterechte intrekking heeft hij schulden en heeft hij financiële schade opgelopen. Ter zitting van de Raad heeft appellant verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de in 2 weergegeven overwegingen waarop dat oordeel berust. Daaraan wordt toegevoegd dat voor de vaststelling dat appellant op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht ook van betekenis is dat appellant op 10 juli 2014 een visitekaartje met daarop zijn telefoonnummer heeft afgegeven aan een handhavingsspecialist van de DWI en daarbij heeft meegedeeld dat op dit nummer via hem een afspraak moest worden gemaakt .
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat geen ruimte voor een veroordeling van het college tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente. Het verzoek daartoe van appellant wordt daarom afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) P.C. de Wit

MK