ECLI:NL:CRVB:2016:2386
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verzwegen inkomsten uit kapperswerkzaamheden
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 28 november 2003 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellant een kapperszaak had overgenomen, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen informatie te verstrekken over zijn werkzaamheden als kapper. Op 25 juli 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam besloten om de bijstand van appellant met ingang van 10 juli 2014 in te trekken. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 4 september 2014.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant was van mening dat hij geen op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht en dat hij geen inkomsten had ontvangen. Hij stelde dat hij enkel aanwezig was om vrienden te ontmoeten en dat er geen bestaande werkplek was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten en verzocht hij om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant wel degelijk op geld waardeerbare activiteiten had verricht. De Raad wees erop dat appellant op 10 juli 2014 een visitekaartje had afgegeven met zijn telefoonnummer, wat erop wees dat hij actief was in de kapperszaak. De Raad concludeerde dat het college op goede gronden de bijstand had ingetrokken en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.