ECLI:NL:CRVB:2016:2508

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
15/3047 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante, die zich ziek had gemeld na haar ontslag. Appellante, die als financieel administratief medewerkster werkte, had zich op 31 oktober 2013 ziek gemeld met psychische klachten. De verzekeringsarts had vastgesteld dat zij per 27 januari 2014 weer geschikt was voor haar werkzaamheden, wat leidde tot het besluit van het Uwv om haar ziekengeld te beëindigen. Appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep.

De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd dat appellante in staat was om haar werkzaamheden te hervatten, ondanks haar psychische klachten. De rechtbank nam daarbij ook de informatie van de behandelend psychiater in overweging, maar oordeelde dat de beperkingen van appellante niet zodanig waren dat zij niet meer kon werken.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar klachten al voor de datum in geding aanwezig waren en dat het Uwv deze onvoldoende had meegewogen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellante per 27 januari 2014 geen recht meer had op ziekengeld. De Raad vond dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante correct hadden ingeschat en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van hun oordeel te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/3047 ZW
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 april 2015, 14/3716 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogendonk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als financieel administratief medewerkster voor 20 uur per week. Haar dienstverband is op 2 oktober 2012 beëindigd. Appellante heeft zich op 31 oktober 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Op 22 januari 2014 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante, na lichamelijk en psychisch onderzoek, per 27 januari 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van financieel administratief medewerkster. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 22 januari 2014 vastgesteld dat appellante per 27 januari 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 mei 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 mei 2014 ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op zorgvuldige wijze is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector is op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de beoordeling. Daaronder bevindt zich ook informatie van de behandelend psychiater R.F. Ravelli van 30 april 2014, 1 oktober 2014 en 3 december 2014. Hieruit blijkt dat sprake is van ADD, het onoplettend type, en dat mogelijk sprake is van een onderliggend chronisch PTSS op basis van jeugdervaringen. Ook geeft Ravalli te kennen dat de klachten re-integratie in het arbeidsproces bemoeilijken en dat op 27 januari 2014 al sprake was van depressieve klachten.
2.2.
Dat appellante verdergaande beperkingen heeft als gevolg van haar psychische problematiek, heeft de rechtbank echter niet gevolgd. De medische belastbaarheid van appellante is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een inzichtelijke wijze overtuigend gemotiveerd. Met inachtneming van de informatie van psychiater Ravelli, bestaan de beperkingen van appellante volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep met name ten aanzien van continue hoge tempodruk en voortdurende deadlines en productiepieken. In de maatgevende arbeid is dit niet aan de orde waarbij ook de omvang van haar dienstverband van 20 uur per week, van belang wordt geacht. Dit maakt immers dat er voldoende ruimte is voor recuperatie en behandeling. Ten slotte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat Ravelli zijn conclusies getrokken heeft na de datum in geding en dat daaruit ook onvoldoende valt op te maken dat appellante per 27 januari 2014 in het geheel niet tot loonvormende arbeid in staat is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar klachten ook op de datum in geding al aanwezig waren. Zij werd immers al in november 2013 ondersteund door de praktijk ondersteunend hulpverlener van de huisarts. Op 7 februari 2014 is appellante doorverwezen naar Psychiatrie Rivierenland voor diagnostiek. Het advies van psychiater Ravelli van 30 april 2014 is dan ook op de klachten gebaseerd die al aanwezig waren op de datum in geding. Het Uwv heeft deze klachten onvoldoende bij de beoordeling betrokken. Daarbij is tevens van belang dat de behandelend psychiater Ravelli deskundig genoeg is om een medisch oordeel te vormen over het verleden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een behandelplan over de periode 8 november 2013 tot en met 7 februari 2014 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft een bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid “ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteen heeft gezet dat appellante op de datum in geding in staat kan worden geacht tot het verrichten van werkzaamheden in haar functie van administratief medewerkster voor 20 uur in de week.
4.3.
Uit de in hoger beroep overgelegde informatie blijkt dat het lang heeft geduurd voordat een juiste diagnose en behandelplan konden worden vastgesteld. Dit betekent echter niet dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen van appellant op de datum in geding, 27 januari 2014, onjuist hebben ingeschat. Alle bevindingen van de behandelend psychiater Ravelli zijn, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 9 juli 2015 te kennen heeft gegeven, betrokken op de beoordeling per datum in geding en vertaald in een verminderde psychische flexibiliteit. De hieruit voortvloeiende beperkingen zijn afgezet tegen de belasting in de maatgevende arbeid. Voor het aannemen van andere of meer beperkingen bestaan onvoldoende aanknopingspunten. Dit betekent dat geen aanleiding bestaat om aan de juistheid van het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 27 januari 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) J.M.M. van Dalen
GdJ