Uitspraak
19 mei 2015, 15/713 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant recht heeft op ziekengeld na zijn ziekmelding op 26 november 2013. Appellant, die werkzaam was als medewerker acceptatie, had zijn dienstverband op 31 mei 2013 beëindigd en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een beoordeling door een bedrijfsarts en een psychiatrische expertise door psychiater B. Bouten, werd appellant per 10 november 2014 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld, wat door de rechtbank Den Haag in een eerdere uitspraak werd bevestigd.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten niet voldoende zijn meegewogen en dat hij niet in staat is om te werken. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek door de artsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen afdoende medische onderbouwing is voor de klachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op 15 december 2014 onderzocht en kwam tot de conclusie dat de bevindingen in lijn lagen met die van de bedrijfsarts en de psychiatrische expertise. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 10 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.