ECLI:NL:CRVB:2016:2509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
15/4343 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van dienstverband en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant recht heeft op ziekengeld na zijn ziekmelding op 26 november 2013. Appellant, die werkzaam was als medewerker acceptatie, had zijn dienstverband op 31 mei 2013 beëindigd en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een beoordeling door een bedrijfsarts en een psychiatrische expertise door psychiater B. Bouten, werd appellant per 10 november 2014 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld, wat door de rechtbank Den Haag in een eerdere uitspraak werd bevestigd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten niet voldoende zijn meegewogen en dat hij niet in staat is om te werken. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek door de artsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen afdoende medische onderbouwing is voor de klachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op 15 december 2014 onderzocht en kwam tot de conclusie dat de bevindingen in lijn lagen met die van de bedrijfsarts en de psychiatrische expertise. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 10 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4343 ZW
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 mei 2015, 15/713 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Aanen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker acceptatie voor 40 uur in de week. Zijn dienstverband is op 31 mei 2013 beëindigd. Appellant heeft zich op 26 november 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Appellant heeft op 12 juni 2014 het spreekuur van een bedrijfsarts bezocht. Deze arts heeft – na het laten uitvoeren van een psychiatrische expertise door psychiater B. Bouten – appellant per 10 november 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van medewerker acceptatie. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 3 november 2014 vastgesteld dat appellant per 10 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 december 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 december 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar de informatie van psychiater
R.W. Jessurun en de behandelend psycholoog Ph. van Tiel aangevoerd dat zijn draagkracht en draaglast niet in evenwicht zijn en dat het nog wel enige tijd kan duren voordat dit een aanvaardbaar niveau bereikt, zodat hij zich minder conflictueus opstelt in sociale en beroepsmatige activiteiten. In dat licht is werkhervatting contraproductief. Het is onbegrijpelijk dat het Uwv aan deze bevindingen voorbij is gegaan en vooral af is gegaan op de psychiatrische expertise van psychiater Bouten, die overigens wel stelde dat sprake was van concentratieproblemen. Het is daarom onbegrijpelijk dat appellant in staat wordt geacht het werk in de functie van medewerker acceptatie te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft een bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor arbeid.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de (bedrijfs)artsen voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De bedrijfsarts heeft appellant op het spreekuur van 12 juni 2014 psychisch onderzocht en informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater Jessurun. Bij het eigen onderzoek werden geen afwijkingen waargenomen maar wel een geringe lijdensdruk. Omdat bij de bedrijfsarts twijfel is ontstaan over de aanwezigheid van ziekte en de gevolgen voor de geschiktheid van appellant voor zijn arbeid, heeft deze arts een expertise laten verrichten door psychiater Bouten. Tijdens dit onderzoek werden veel inconsistenties opgemerkt, naast non-coöperatie van appellant. Bouten heeft daarbij – op navraag door de bedrijfsarts – gesteld dat de non-coöperatie niet het gevolg is van een psychiatrische ziekte. Op basis van de inhoud van het rapport van Bouten, gevoegd bij de resultaten van zijn eigen onderzoek, heeft de bedrijfsarts de conclusie getrokken dat appellant voldoende belastbaar is om in de maatgevende arbeid te hervatten.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant op 15 december 2014 onderzocht en is daarna tot de conclusie gekomen dat de bevindingen in lijn liggen met de bevindingen van de bedrijfsarts en de psychiatrische expertise. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij ook de reactie van appellant op het rapport van psychiater Bouten betrokken. Voor de klachten van verminderde concentratie wordt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen afdoende medisch objectiveerbaar substraat gevonden. Bij het eigen onderzoek werden deze klachten en beperkingen evenmin waargenomen. Appellant is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook geschikt te achten voor de maatgevende arbeid.
4.4.
De nadien ingebrachte informatie van de behandelend psycholoog Van Tiel van
22 april 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven een ander standpunt in te nemen. Niet duidelijk is of de conclusie van Van Tiel ook ziet op de datum in geding, 10 november 2014, waarbij volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook van belang is dat de bevindingen, de overwegingen en de onderbouwing van de conclusie van
Van Tiel ontbreken. Nu deze onderbouwing ook in hoger beroep ontbreekt, wordt, alles overwegende, onvoldoende aanleiding gezien om het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 10 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016.
(getekend) A.T. de Kwaatsteniet
(getekend) J.M.M. van Dalen
GdJ