ECLI:NL:CRVB:2016:2511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
15/4160 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en geschiktheid tot arbeid na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellante recht heeft op ziekengeld na een ziekmelding wegens psychische klachten. Appellante, die als projectcoördinator werkte, had zich op 8 november 2012 ziek gemeld en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. De verzekeringsarts had appellante per 28 april 2014 geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid, maar het Uwv stelde vast dat zij geen recht meer had op ziekengeld. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun oordeel. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had ingeschakeld, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende op de hoogte was van de situatie van appellante. De Raad bevestigde dat appellante, ondanks haar bipolaire stoornis, in staat was haar werkzaamheden te verrichten, mede door de aanpassingen die haar werkgever had gedaan.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier.

Uitspraak

15/4160 ZW
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 april 2015, 14/6452 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.T.A. Duijs hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Appellante is – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als project coördinator bij een [stichting] voor 36 uur per week. Haar dienstverband is beëindigd. Appellante heeft zich op 8 november 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Op 25 april 2014 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 28 april 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van projectcoördinator. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 25 april 2014 vastgesteld dat appellante per 28 april 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 september 2014
(bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 september 2014 ten grondslag.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft haar stelling dat zij niet in staat is haar arbeid te verrichten onderbouwd met een op haar verzoek, via een rapport van 23 februari 2015, uitgebracht advies van de verzekeringsarts H.M.Th. Offermans en informatie van haar behandelend psychiater M.J. Botman. Het Uwv heeft hierop gereageerd via een rapport van 3 maart 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het oordeel van die verzekeringsartsen. Het in beroep door appellante overgelegde rapport van de verzekeringsarts Offermans van 23 februari 2015 en de informatie van de psychiater Botman vormden naar het oordeel van de rechtbank geen reden om appelante per 28 april 2014 niet in staat te achten haar functie van projectcoördinator te vervullen. Daarbij is van belang dat anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de verzekeringsarts Offermans appellante niet zelf heeft onderzocht en dat de psychiater Botman appellante pas drie maanden na de in dit geding relevante datum, 28 april 2014, heeft onderzocht. Dat appellante leed aan een bipolaire stoornis heeft er niet aan in de weg gestaan dat zij gedurende ruim drie jaren haar werkzaamheden heeft verricht. Voor het benoemen van een deskundige bestaat volgens de rechtbank geen aanleiding.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante alleen aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist geen deskundige in te schakelen, omdat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de mening van de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts lijnrecht tegenover elkaar liggen.
3.2.
Verweerder heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat daartoe wel reden was omdat de verzekeringsarts Offermans, die op verzoek van appellante advies heeft uitgebracht, anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening is dat appelante niet in staat was haar functie uit te oefenen als gevolg van haar psychische beperkingen die verband houden met de geconstateerde bipolaire stoornis. Met de rechtbank wordt geconstateerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de hoogte was van de diagnose en een goed en compleet beeld had van de psychische klachten en beperkingen van appellante. De informatie van de behandelend psychiater van appellante wijkt daar niet wezenlijk van af. Terecht heeft de rechtbank daarbij van belang geacht dat appellante met haar al langer bestaande stoornis haar eigen werk heeft kunnen verrichten. Dat zij dit mede heeft kunnen doen omdat de werkgever bereid was de omstandigheden waaronder zij werkte mede op haar mogelijkheden af te stemmen doet daar niet aan af, omdat die verlichtende omstandigheden deel uit maken van de te beoordelen arbeid. Eveneens terecht heeft de rechtbank bij de beoordeling betrokken dat de verzekeringsarts Offermans appellante anders dan de verzekeringsartsen van het Uwv, niet persoonlijk heeft gesproken en onderzocht.
5. Wat in 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) J.M.M. van Dalen
GdJ