ECLI:NL:CRVB:2016:2545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
15-163 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling loongerelateerde WGA-uitkering en afwijzing IVA-uitkering met betrekking tot psychische klachten

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante, die sinds 1 januari 2009 in aanmerking kwam voor deze uitkering vanwege psychische klachten. De mate van arbeidsongeschiktheid was aanvankelijk vastgesteld op 80 tot 100%, maar na een verzoek van de werkgeefster om herbeoordeling, concludeerde het Uwv dat appellante niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. De psychiater H. Kondakçi voerde een expertise uit, maar het Uwv handhaafde de WGA-uitkering. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de besluitvorming door het Uwv als reformatio in peius moest worden gezien en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellante niet onjuist waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de bij appellante vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. De Raad concludeerde dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

15/163 WIA
Datum uitspraak: 1 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 november 2014, 14/2241 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Banketbakkerij Merba B.V. te Oosterhout (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens werkgeefster heeft J.P. Visser bericht dat werkgeefster als derde-belanghebbende aan het geding deelneemt.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 mei 2016. Namens appellante is mr. Strijbosch verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog. Namens werkgeefster is J.P. Visser verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is ten gevolge van psychische klachten met ingang van 1 januari 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. Met ingang van 1 februari 2012 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Op 6 december 2012 heeft werkgeefster het Uwv om een herbeoordeling verzocht, omdat appellante volgens werkgeefster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. Op verzoek van een verzekeringsarts van het Uwv heeft psychiater
H. Kondakçi een expertise verricht en van zijn onderzoek verslag gedaan in het rapport van 25 mei 2013. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 21 juni 2013 geconcludeerd dat er vergeleken met 2008 enige stabilisering is, maar dat de belastbaarheid marginaal blijft. Omdat appellante nog in afwachting is van behandeling bij de GGZ is er volgens de verzekeringsarts geen medische eindsituatie waarbij herstel is uitgesloten. Appellante komt daarom niet in aanmerking voor een IVA-uitkering. Bij besluit van 8 juli 2013 heeft het Uwv de
WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante ongewijzigd voortgezet. Werkgeefster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht. Zij heeft gerapporteerd dat appellante over benutbare mogelijkheden beschikt, die in het geheel genomen ruimer zijn dan in 2008 is aangenomen. Op 12 november 2013 is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor appellante geschikte functies geselecteerd en de mate van haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 26,55%. Bij brief van 24 december 2013 heeft het Uwv werkgeefster en appellante in kennis gesteld van het voornemen de WIA-uitkering van appellante in te trekken. Appellante heeft op dit voornemen haar zienswijze ingebracht. Naar aanleiding hiervan heeft een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid heroverwogen en geconcludeerd dat appellante op meer items beperkt is dan is aangenomen in de FML van 12 november 2013 en heeft de FML op 25 februari 2014 aangepast. Aan de hand van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep enkele functies laten vallen en enkele nieuwe functies geselecteerd. Op basis hiervan heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 29,6%.
1.4.
Bij besluit van 28 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van werkgeefster gegrond verklaard en vastgesteld dat appellante met toepassing van artikel 117 van de Wet WIA met ingang van zes weken na de datum van de beslissing – 11 april 2014 – geen recht (meer) heeft op een WIA-uitkering omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
2.1.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het rapport van psychiater Kondakçi meegenomen kon worden bij de beoordeling van de beperkingen en mogelijkheden van appellante ondanks zijn eerdere betrokkenheid bij de behandeling van appellante. In verband daarmee heeft Kondakçi appellante toestemming gevraagd voor het doen van onderzoek. Zoals ter zitting door appellante is erkend, heeft zij deze toestemming aan Kondakçi verleend. De medische stukken die in het dossier aanwezig zijn, zijn naar het oordeel van de rechtbank door de verzekeringsartsen op adequate wijze bij de beoordeling betrokken. Op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat bij appellante niet te geringe beperkingen zijn vastgesteld. De informatie die appellante in beroep heeft overgelegd, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid.
2.2.
De rechtbank heeft ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellante in de functies waarop de schatting is gebaseerd niet wordt overschreden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep allereerst aangevoerd dat de besluitvorming door het Uwv is op te vatten als een reformatio in peius. De werkgeefster heeft, ook in bezwaar, verzocht om toekenning van een IVA-uitkering. In plaats daarvan is bij het bestreden besluit de WIA-uitkering ingetrokken. Verder acht appellante het medisch onderzoek onzorgvuldig omdat dit mede is gebaseerd op het rapport van psychiater Kondakçi. Kondakçi had zijn opdracht terug moeten geven omdat hij haar vroegere behandelaar was. Bovendien hebben de verzekeringsartsen op basis van hetzelfde rapport van Kondakçi de belastbaarheid verschillend geïnterpreteerd. Appellante verzoekt daarom een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Werkgeefster handhaaft het standpunt dat appellante in aanmerking komt voor een
IVA-uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het door appellante ingeroepen beginsel van reformatio in peius, omdat zij door het gemaakte bezwaar in een nadeliger positie is komen te verkeren, is niet aan de orde, reeds omdat niet appellante maar werkgeefster bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 8 juli 2013.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts de beschikbare medische gegevens heeft bestudeerd, een expertise heeft laten verrichten door psychiater Kondakçi en appellante heeft onderzocht op het spreekuur. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en appellante onderzocht op het spreekuur. Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijze van appellante tegen het voorgenomen besluit tot intrekking van de uitkering heeft een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht, appellante gesproken op de hoorzitting en na zijn onderzoek meer beperkingen aangenomen en de FML aangepast. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de zorgvuldigheid van het onderzoek, geeft de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel of reden een nieuwe deskundige te benoemen. Alhoewel Kondakçi betrokken was bij de behandeling van appellante in de periode vanaf mei 2007 tot en met februari 2008, was er voor de verzekeringsartsen geen aanleiding het expertiserapport van Kondakçi niet mee te nemen bij hun beoordeling van de beperkingen en mogelijkheden van appellante. Uit zijn rapport blijkt dat Kondakçi, nadat hij bekend was geworden met de omstandigheid dat hij appellante kende van een eerdere behandeling, aan appellante toestemming heeft gevraagd voor het doen van onderzoek en deze toestemming ook van haar heeft gekregen. Op basis van de bevindingen van Kondakçi en op grond van de resultaten van hun eigen onderzoek hebben beide verzekeringsartsen bezwaar en beroep inzichtelijk en consistent onderbouwd dat appellante ten tijde in geding over meer benutbare mogelijkheden beschikt dan in 2008, waarbij beide artsen kenbaar de klachten van appellante in hun beoordeling hebben betrokken.
4.3.
De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat er geen reden is de bij appellante vastgestelde beperkingen, zoals neergelegd in de aangepaste FML van 25 februari 2014, voor onjuist te houden. De Raad onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Wat appellante over de vaststelling van haar beperkingen heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. Ook in hoger beroep blijkt niet van aanknopingspunten in objectief-medische zin om de aangepaste FML voor onjuist te houden.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de FML van 25 februari 2014, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellante ten gevolge van haar psychische en lichamelijke klachten niet geschikt is de werkzaamheden in de voor haar door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te verrichten. In de arbeidskundige rapporten is toereikend gemotiveerd dat die functies in medisch opzicht voor appellante passend zijn.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper als voorzitter en P. Vrolijk en H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) L.H.J. van Haarlem
IvR