ECLI:NL:CRVB:2016:2563
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging dienstverband en geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als tomatendraaier werkte, had zich op 10 april 2014 ziek gemeld met diverse klachten, waaronder duizeligheid en rugklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 12 september 2011 ontving hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. De bedrijfsarts oordeelde dat de appellant per 10 september 2014 weer geschikt was voor zijn eigen werk, waarna het Uwv besloot dat hij geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank de nieuwe medische informatie, die hij had ingediend, niet had meegewogen. Hij was onder behandeling van een neuroloog en had aanvullende medische gegevens overgelegd. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat de appellant geschikt was voor zijn eigen werk en dat er geen recht meer was op ziekengeld.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de behandelend artsen in het vaststellen van geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, omdat de beschikbare medische informatie voldoende was om de geschiktheid van de appellant vast te stellen. De beslissing van het Uwv werd dan ook bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.