ECLI:NL:CRVB:2016:2648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
13-3949 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft appellant, geboren op 15 juni 1978, op 29 augustus 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 4 september 2012 afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 16 oktober 2012, heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 16 juli 2013 de uitspraak van het college bevestigde. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Op 9 mei 2016 heeft het college een nieuw besluit genomen, waarbij het eerdere besluit van 4 september 2012 is herroepen en appellant bijstand is verleend van 29 augustus 2012 tot en met 28 februari 2013. Appellant heeft op 10 juni 2016 aangegeven tevreden te zijn met dit nieuwe besluit, maar wenst ook een veroordeling van het college in de kosten van rechtsbijstand in zowel beroep als hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant geen procesbelang heeft bij het hoger beroep, aangezien hij geen oordeel wenst over de aangevallen uitspraak. Hierdoor is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft echter vastgesteld dat het college volledig tegemoet is gekomen aan de verzoeken van appellant, wat aanleiding gaf tot een proceskostenveroordeling. De kosten zijn begroot op € 992,- voor beroep en € 496,- voor hoger beroep, wat resulteert in een totale veroordeling van het college tot € 1.488,- aan proceskosten, plus een vergoeding van het griffierecht van € 160,- aan appellant.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 juli 2016
13/3949 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 juli 2013, 12/5170 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken toegezonden.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op 15 juni 1978, heeft op 29 augustus 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand aangevraagd. Bij besluit van 4 september 2012 heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Bij besluit van 16 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Het college heeft op 9 mei 2016 een nieuw besluit genomen waarbij het besluit van
4 september 2012 (impliciet) is herroepen en appellant van 29 augustus 2012 tot en met
28 februari 2013 bijstand is verleend.
4.1.
Appellant deelt op 10 juni 2016 mee dat hij tevreden is met de inhoud van het nieuwe besluit en verder, voor zover hier van belang, maakt appellant aanspraak op een veroordeling van het college in de kosten van rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellant heeft het hoger beroep niet ingetrokken. Uit de onder 4.1 genoemde brief blijkt dat appellant de procedure slechts wenst voort te zetten om een vergoeding van de proceskosten in beroep en in hoger beroep te verkrijgen. Appellant wenst, zo kan uit die brief worden afgeleid, geen oordeel over de aangevallen uitspraak. Nu appellant geen oordeel wenst over de aangevallen uitspraak, heeft hij bij een dergelijk oordeel ook geen procesbelang. Nu evenmin procesbelang kan worden ontleend aan de verzochte veroordeling in de proceskosten, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.2.
Vervolgens wordt bezien of in de omstandigheden van het geval grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep is tegemoet gekomen in welk geval, indien het hoger beroep zou zijn ingetrokken, met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling mogelijk is.
5.3.
De Raad stelt vast dat het college met het onder 4 genoemde besluit volledig tegemoet is gekomen aan het hoger beroep van appellant.
6. Nu het college appellant na het instellen van beroep en hoger beroep tegemoet is gekomen, bestaat aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en op € 496,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.488,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2016.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) A. Mansourova

HD