ECLI:NL:CRVB:2016:2704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontheffing van arbeidsverplichtingen onder de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen om hem ontheffing van arbeidsverplichtingen te verlenen voor een periode van één jaar. De appellant stelde dat hij als duurzaam arbeidsongeschikt moest worden beschouwd en dat de termijn van ontheffing niet in overeenstemming was met zijn situatie.
De Raad heeft vastgesteld dat het college bij besluit van 6 januari 2014 ontheffing verleende van alle arbeidsverplichtingen voor de periode van 1 december 2013 tot 1 december 2014, en bij besluit van 11 december 2014 deze ontheffing opnieuw voor een jaar heeft verlengd. De appellant voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat de termijn van ontheffing te kort was.
De Raad overwoog dat de wet geen specifieke minimale of maximale periode voor ontheffing van arbeidsverplichtingen voorschrijft, en dat het college beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van de termijn. De Raad concludeerde dat de vaste uitvoeringspraktijk van het college, die een termijn van één jaar hanteert, niet onredelijk is en dat er geen aanleiding was om van deze praktijk af te wijken. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van periodieke herbeoordeling van de situatie van de betrokkene en de mogelijkheid voor het college om in individuele gevallen ontheffing te verlenen op basis van dringende redenen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.