ECLI:NL:CRVB:2016:271
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- J.F. Bandringa
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Afwijzing langdurigheidstoeslag en de grenzen van redelijke beleidsbepaling in het bestuursrecht
In deze zaak heeft appellante, een weduwe geboren op 15 september 1952, een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug, omdat appellante niet tot de geclassificeerde categorieën van personen met uitzicht op inkomensverbetering behoorde. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. Appellante ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur ten onrechte had aangenomen dat appellante uitzicht had op inkomensverbetering, enkel op basis van het soort uitkering dat zij ontving. De Raad stelde vast dat appellante geen verplichting tot arbeidsinschakeling had en dat er geen ondersteuning werd geboden bij het verkrijgen van werk. De Raad concludeerde dat het onderscheid in de beleidsregel tussen personen met een WWB-uitkering en personen met een nabestaandenuitkering niet deugdelijk was gemotiveerd. Dit leidde tot de conclusie dat de afwijzing van de aanvraag om langdurigheidstoeslag onterecht was.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en herstelde het besluit van het dagelijks bestuur door de langdurigheidstoeslag van € 361,- toe te kennen aan appellante. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente en de proceskosten van appellante. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 januari 2016.