ECLI:NL:CRVB:2016:2724

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
13/4511 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) op basis van de Wet WIA. Appellante, die sinds 5 augustus 2010 met rugklachten uitgevallen was, had op 20 april 2012 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts had haar beperkingen vastgesteld en haar arbeidsongeschiktheid op 67,40% beoordeeld, wat leidde tot de toekenning van de LGU. Echter, na bezwaar en een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%, wat leidde tot de intrekking van de uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet recht doet aan haar gezondheidssituatie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv de intrekking van de uitkering terecht had doorgevoerd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante juist was. De geselecteerde functies werden als passend beoordeeld, ondanks de door appellante aangevoerde klachten. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar het Uwv werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.984,- bedroegen.

Uitspraak

13/4511 WIA, 16/3188 WIA
Datum uitspraak: 15 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
3 juli 2013, 12/5540 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Aksözek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
Bij brief van 8 april 2015 heeft mr. D. Gürses, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
De Raad heeft het onderzoek heropend en het Uwv in de gelegenheid gesteld een aantal vragen te beantwoorden. Het Uwv heeft hierop gereageerd bij brieven van 15 juli 2015 en
29 oktober 2015.
Het Uwv heeft op 17 februari 2016 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Appellante heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 5 augustus 2010 met rugklachten uitgevallen voor haar werk als data management coördinator voor 40 uur per week. Op 20 april 2012 heeft appellante een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
De verzekeringsarts heeft appellante gezien op het spreekuur van 9 mei 2012 en heeft op basis van de anamnese, lichamelijk en psychisch onderzoek en informatie van de behandelend sector vastgesteld dat appellante is aangewezen op rugsparend werk, waarbij zitten, staan en lopen afwisselend dienen plaats te vinden en langdurig gedwongen houdingen of standen vermeden dienen te worden. Hoogfrequente en extreme rompbewegingen zijn niet mogelijk en alle krachtfuncties zijn beperkt met name wat betreft zware belastingen en piekbelastingen. Grove trillingsbelasting op de rug dient vermeden te worden. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen van appellante vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2012. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens de mate van haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 67,40%. Bij besluit van 13 juni 2012 heeft het Uwv appellante met ingang van 2 augustus 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) op grond van de Wet WIA in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%.
1.3.
Naar aanleiding van het door appellante tegen het besluit van 13 juni 2012 gemaakte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv het dossier van appellante bestudeerd, de hoorzitting op 22 augustus 2012 bijgewoond en een oriënterend psychiatrisch onderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de verzekeringsarts in verband met de fysieke klachten aangenomen beperkingen gehandhaafd met uitzondering van de aspecten lopen tijdens werk, zitten tijdens werk, en staan tijdens werk, waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante minder beperkt heeft geacht. De nader vastgelegde mogelijkheden en beperkingen zijn neergelegd in een FML van 23 augustus 2012. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt naar 21,34% en vastgesteld dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid.
1.4.
Bij besluit van 21 november 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 augustus 2012 minder dan 35% bedraagt, dat het besluit van 13 juni 2012 wordt ingetrokken en dat de aan appellante toegekende LGU wordt ingetrokken met ingang van twee maanden na de datum van de beslissing op bezwaar.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat geen sprake is van schending van het verbod van reformatio in peius en dat er ook overigens geen gronden zijn voor het oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste medische of arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
Hangende de hoger beroepsprocedure heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, gedateerd 17 februari 2016 (bestreden besluit 2). Bij dit besluit heeft het Uwv het bestreden besluit 1 ingetrokken en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% bedraagt. Verder is daarbij te kennen gegeven dat in de situatie, zoals de onderhavige, waarbij in bezwaar blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt, de intrekking van de uitkering niet eerder kan ingaan dan twee maanden na de dag waarop de betrokkene is geïnformeerd over de functies waarvoor hij nog geschikt is, maar ook niet eerder dan de dag dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt. Dit betekent in dit geval dat het recht op WIA-uitkering blijft bestaan en niet eerder wordt ingetrokken dan per 2 mei 2014.
3.2.
In hoger beroep heeft appellante haar in beroep ingenomen standpunt dat de FML van
23 augustus 2013 geen recht doet aan haar gezondheidssituatie herhaald. Uit de informatie van de huisarts van 19 maart 2013 en van de behandelend sector blijkt dat de lage rugklachten en de pijnklachten een bijna invaliderende werking op het leven van appellante hebben, waardoor zij niet kan werken en zelfs het huishouden niet meer kan doen. Appellante stelt zich op het standpunt dat de voor de schatting geselecteerde functies niet geschikt zijn, omdat zij niet in staat is om 8 uur per dag te werken, 300 x per uur 1 kg te tillen/dragen of tot 60 cm te reiken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Nu het Uwv bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak, waarbij bestreden besluit 1 in stand is gelaten.
4.2.
Met bestreden besluit 2 is onder meer vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 2 augustus 2012 minder dan 35% bedraagt. Appellante betwist deze vaststelling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 2 augustus 2012. Ondanks de gewijzigde intrekkingsdatum van de aan haar toegekende LGU heeft appellante belang bij een beoordeling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 2 augustus 2012, aangezien die vaststelling van invloed kan zijn op haar verdere aanspraak op een WIA-uitkering. Dit betekent dat met bestreden besluit 2 niet geheel is tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellante en dat dit besluit op grond van artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede bij de beoordeling van het hoger beroep dient te worden betrokken.
4.3.
Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid of volledigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 23 augustus 2012 overtuigend gemotiveerd waarom er bij appellante geen sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de verzekeringsarts terecht heeft opgemerkt dat de gevonden afwijkingen aan de rug de door appellante ervaren klachten niet kunnen verklaren en dat dit aanleiding vormt om de in de FML van 9 mei 2012 aangenomen beperkingen op de aspecten lopen tijdens werk (4.19), zitten tijdens werk, (5.2) en staan tijdens werk (5.4) af te zwakken. Bij het ontbreken van een urenbeperking is er geen bezwaar om zitten tijdens werk op 8 uur per dag en staan en lopen tijdens werk op 4 uur per dag te houden. Door de korte duur van de aspecten lopen (4.18), zitten (5.1) en staan (5.4) van respectievelijk 15 minuten, een half uur en 15 minuten, is de afwisseling van houding geborgd. In de medische stukken die appellante heeft ingebracht en in wat zij verder heeft aangevoerd zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen niet juist heeft weergegeven. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die twijfel doen ontstaan aan de voor haar vastgestelde belastbaarheid. In haar rapport van 10 oktober 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep als reactie op de in beroep overgelegde informatie van de huisarts van 19 maart 2013 en van de revalidatiearts van 6 december 2012 voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om op medische gronden een andere beslissing te nemen aangezien deze informatie geen nieuwe gegevens bevat over de datum in geding en er bij later onderzoek geen verklaring voor de klachten is gekomen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML is de Raad van oordeel dat de voor appellante geselecteerde functies van administratief medewerker, telefonist/receptionist en wikkelaar gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor haar in medisch opzicht passend zijn. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in hun rapporten van 12 juni 2012 en
25 september 2012 toereikend gemotiveerd dat ondanks de signaleringen in de Resultaat functiebeoordeling de belasting van de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
4.5.
Uit vorenstaande volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 2 augustus 2012 terecht op minder dan 35% heeft vastgesteld.
4.6.
Uit overwegingen 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
5. Gelet op 4.1 is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten hebben betrekking op verleende rechtsbijstand en worden begroot op € 992,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep, in totaal € 1.984,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 november 2012 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 21 november 2012;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 februari 2016 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.984,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en P. Vrolijk en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) L.L. van den IJssel

NW