ECLI:NL:CRVB:2016:275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
13/6839 AW e.v.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake nieuwe beslissing op bezwaar in ambtenarenrechtelijke zaak

Op 14 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een ambtenarenrechtelijke kwestie waarbij de korpschef van politie als appellant optreedt tegen een betrokkene, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Colenbrander. De Raad had eerder op 30 juli 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin de korpschef was opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze nieuwe beslissing, genomen op 31 augustus 2015, werd in de beoordeling meegenomen. De Raad oordeelde dat de korpschef voldoende had voldaan aan de opdracht van de Raad en dat het gebrek in het eerdere besluit van 3 februari 2014 was hersteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 31 augustus 2015 ongegrond. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.488,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gedateerd op 14 januari 2016.

Uitspraak

13/6839 AW, 14/968 AW, 15/6600 AW
Datum uitspraak: 14 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
26 november 2013, 13/1852 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 30 juli 2015 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2015:2548).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft appellant op 31 augustus 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens betrokkene heeft mr. M. Colenbrander, advocaat, een zienswijze ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 30 juli 2015 voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat.
1.2.
In de tussenuitspraak heeft de Raad appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, omdat appellant met het nader besluit van 3 februari 2014 - dat ter uitvoering van de aangevallen uitspraak is genomen - nog steeds onvoldoende is ingegaan op de in bezwaar aangevoerde gronden en de voorbeelden die betrokkene heeft gegeven ter illustratie van zijn standpunt dat zijn functioneren op de competenties burgergerichtheid, inschattingsvermogen, zelfbeheersing, vakkundigheid, samenwerking, organisatiecommitment en integriteit op een te laag niveau is gewaardeerd.
Het totaaloordeel blijft ‘voldoende’.
1.3.
Bij besluit van 31 augustus 2015 heeft appellant opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist. Appellant heeft de beoordeling van het functioneren van betrokkene op de onder 1.2 genoemde competenties aan de hand van de door betrokkene aangevoerde voorbeelden nader gemotiveerd en wat betreft de competentie vakkundigheid alsnog op niveau 2 gewaardeerd.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Uit de tussenuitspraak volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.2.
De Raad stelt verder vast dat met het besluit van 31 augustus 2015 niet geheel is tegemoetgekomen aan het bezwaar van betrokkene, zodat het geding in hoger beroep zich gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb mede uitstrekt tot dit besluit.
2.3.
Betrokkene wordt niet gevolgd in zijn betoog dat appellant niet aan de opdracht van de Raad heeft voldaan. Met het besluit van 31 augustus 2015 is appellant voldoende ingegaan op de door betrokkene in bezwaar aangedragen voorbeelden. Gelet op wat in de tussenuitspraak onder 4.2 en 4.3 is overwogen over de toetsing en bewijslastverdeling bij een positieve beoordeling was appellant niet gehouden om op alle voorbeelden in te gaan.
Appellant heeft in het besluit van 31 augustus 2015 afdoende uiteengezet waarom de beoordeling, ondanks hetgeen betrokkene daarover heeft aangevoerd, is gehandhaafd. Aldus is het gebrek in het besluit van 3 februari 2014 hersteld. Dat appellant sommige voorbeelden zou bagatelliseren of betrokkene ten onrechte verwijten maakt, zoals betrokkene stelt, leidt niet tot een ander oordeel.
2.4.
Gelet op wat in 2.2 en 2.3 is overwogen wordt het beroep tegen het besluit van
31 augustus 2015 ongegrond verklaard.
3. Er is aanleiding om appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.488,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 februari 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 31 augustus 2015 ongegrond;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 478,- wordt geheven;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.488,-.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.W. Munneke

HD