ECLI:NL:CRVB:2016:2796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Herhaalde aanvraag voor WAO-uitkering en beoordeling van nieuwe feiten
In deze zaak heeft appellant, die sinds 1991 arbeidsongeschikt is, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanvraag voor een WAO-uitkering niet opnieuw zou beoordelen. Appellant was eerder in aanmerking gebracht voor een uitkering over de periode van 22 januari 1992 tot 19 december 1997, maar had in 2014 verzocht om herbeoordeling van zijn aanspraken. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe of andere informatie was die aanleiding gaf om terug te komen op het eerdere besluit. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van appellant niet correct had beoordeeld. De Raad stelde vast dat de aanvraag van appellant, ondanks eerdere afwijzingen, moest worden opgevat als een verzoek om terug te komen op het besluit van 14 augustus 2008, en dat het Uwv niet had gekeken naar de mogelijkheid van een uitkering voor de toekomst op basis van artikel 43a van de WAO. De Raad concludeerde dat het Uwv verzuimd had om de aanvraag van appellant in zijn geheel te beoordelen, wat leidde tot een onzorgvuldig besluit.
De Raad heeft uiteindelijk besloten dat het bestreden besluit onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand kon worden gelaten, omdat het gebrek in de beoordeling in hoger beroep was hersteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, maar met verbetering van gronden. De uitspraak werd gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Borman, op 15 juli 2016.