ECLI:NL:CRVB:2016:2796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
15/1419 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag voor WAO-uitkering en beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak heeft appellant, die sinds 1991 arbeidsongeschikt is, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanvraag voor een WAO-uitkering niet opnieuw zou beoordelen. Appellant was eerder in aanmerking gebracht voor een uitkering over de periode van 22 januari 1992 tot 19 december 1997, maar had in 2014 verzocht om herbeoordeling van zijn aanspraken. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe of andere informatie was die aanleiding gaf om terug te komen op het eerdere besluit. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van appellant niet correct had beoordeeld. De Raad stelde vast dat de aanvraag van appellant, ondanks eerdere afwijzingen, moest worden opgevat als een verzoek om terug te komen op het besluit van 14 augustus 2008, en dat het Uwv niet had gekeken naar de mogelijkheid van een uitkering voor de toekomst op basis van artikel 43a van de WAO. De Raad concludeerde dat het Uwv verzuimd had om de aanvraag van appellant in zijn geheel te beoordelen, wat leidde tot een onzorgvuldig besluit.

De Raad heeft uiteindelijk besloten dat het bestreden besluit onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand kon worden gelaten, omdat het gebrek in de beoordeling in hoger beroep was hersteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, maar met verbetering van gronden. De uitspraak werd gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Borman, op 15 juli 2016.

Uitspraak

15/1419 WAO
Datum uitspraak: 15 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2015, 14/3899 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 23 januari 1991 uitgevallen voor zijn werkzaamheden en nadien naar Marokko teruggekeerd. Bij besluit van 14 augustus 2008 heeft het Uwv appellant over de periode 22 januari 1992 tot 19 december 1997 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij uitspraak van
3 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO28746) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard is, bevestigd.
1.2.
Bij brief van 3 december 2010 heeft appellant de Raad verzocht om herziening van de uitspraak van 3 november 2010. Bij uitspraak van 24 februari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV6890) heeft de Raad het verzoek om herziening afgewezen.
1.3.
Bij brief van 21 januari 2014, ontvangen door het Uwv op 5 februari 2014, heeft appellant het Uwv verzocht om zijn aanspraken op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen.
1.4.
Bij besluit van 20 februari 2014 heeft het Uwv beslist dat niet wordt teruggekomen van het besluit van 14 augustus 2008 omdat het verzoek van 18 maart 2013 geen nieuwe of andere informatie bevat dan al bekend was.
1.5.
Bij besluit van 28 mei 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 februari 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant ter onderbouwing van zijn verzoek nieuwe medische gegevens naar voren heeft gebracht, doch dat deze allen betrekking hebben op het jaar 2014 en geen van allen betrekking hebben op de beëindiging van de WAO-uitkering per 19 december 1997.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat hij vanaf 1991 onafgebroken ziek is geweest. Ter onderbouwing heeft appellant gewezen op de verschillende medische verklaringen die hij in de voorgaande procedures heeft overgelegd dan wel dateren uit 2015.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 mei 2015, verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015
(ECLI:NL:CRVB:2015:1), moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Uit de aanvraag en het bezwaarschrift valt af te leiden dat die strekking in dit geval moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van
14 augustus 2008, als een verzoek om herziening voor de toekomst alsmede als een beroep op de Wet Amber (in dit geval op artikel 43a van de WAO) wegens toegenomen klachten.
4.2.
Allereerst moet worden beoordeeld of appellant bij zijn herhaalde aanvraag nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld, die met name zien op de datum 19 december 1997. Het is in de eerste plaats aan appellant om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen. De in bezwaar overgelegde medische verklaringen waren al bekend bij het Uwv. Met de rechtbank is de Raad derhalve van oordeel dat de medische gegevens die appellant ter onderbouwing van zijn aanvraag en in zijn bezwaar naar voren heeft gebracht, niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3.
Het Uwv heeft – in weerwil van de in 4.1 vastgestelde strekking van de aanvraag van appellant – uitsluitend beslist of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 14 augustus 2008 en heeft de aanvraag van appellant niet tevens opgevat als betrekking hebbend op de toekomst, noch beoordeeld of er voor appellant aanspraak bestaat op grond van de artikel 43a van de WAO. Nu het Uwv in het bestreden besluit dientengevolge heeft verzuimd te beoordelen of hetgeen door appellant is aangevoerd ertoe kan leiden dat hij voor de toekomst aanspraak kan maken op een uitkering krachtens de WAO dan wel of appellant rechten kan ontlenen aan de artikelen 43a van de WAO, is dit besluit onzorgvuldig voorbereid en dientengevolge niet deugdelijk gemotiveerd. De Raad zal thans bezien of er voldoende gegevens beschikbaar zijn om tot een eindoordeel over de aanvraag van appellant te komen.
4.4.
Onder verwijzing naar de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
20 mei 2015 is de Raad met het Uwv van oordeel dat appellant bij zijn aanvraag noch in bezwaar feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die – hoewel geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb – aanleiding hadden moeten geven tot nader onderzoek door het Uwv en die konden bijdragen aan het oordeel van de bestuursrechter dat het besluit waarvan herziening is gevraagd niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend. Appellant heeft zijn aanvraag noch tijdig, dat wil zeggen uiterlijk in bezwaar, noch met feitelijke gegevens toereikend onderbouwd.
4.5.
De Raad merkt op dat appellant een beroep kan doen op artikel 43a van de WAO tot
19 december 2002. Met het verweerschrift van 21 mei 2015 heeft het Uwv eveneens genoegzaam onderbouwd dat geen aanleiding bestaat appellants WAO-uitkering te heropenen. In dat verband heeft het Uwv onder verwijzing naar de gedingstukken van verzekeringsgeneeskundige aard toegelicht dat geen aanwijzingen bestaan dat appellants beperkingen binnen vijf jaar na 19 december 1997 zijn toegenomen. De Raad heeft geen reden om te twijfelen aan dit oordeel van het Uwv en stelt vast dat appellant daar onvoldoende tegenover heeft gesteld.
4.6.
Nu gelet op hetgeen is overwogen bij 4.2 tot en met 4.5 het aan het bestreden besluit klevende gebrek – dat niet was beslist conform de strekking van de aanvraag – in hoger beroep alsnog is hersteld, wordt het bestreden besluit onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand gelaten. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van gronden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.C. Borman

NK