ECLI:NL:CRVB:2016:28

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
14/6228 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medische beoordeling van beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het bestreden besluit van het Uwv heeft bevestigd. Appellant, die zich ziek heeft gemeld met rug- en beenklachten, heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij het verlies aan verdienvermogen op ruim 52% is vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen, waaronder psychische klachten en eerdere operaties aan de nek en rug.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de informatie van de behandelend sector heeft meegewogen. De rechtbank heeft ook de medische beoordeling van de neurochirurg in aanmerking genomen, die heeft aangegeven dat de nek van appellant weer normaal belast mag worden. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere standpunten herhaald en aangegeven dat er nog lopende medische onderzoeken zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de vastgestelde beperkingen van het Uwv te betwisten. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen, en de Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/6228 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
3 oktober 2014, 14/1130 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Bek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellant is - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam geweest bij een bouwbedrijf, heeft zich vanuit een situatie dat hij een uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet, met ingang van
31 oktober 2011 ziek gemeld met rug- en beenklachten. Voorts zijn nek- en schouderklachten, linkerarmklachten en psychische klachten ontstaan. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts beperkingen voor appellant vastgesteld en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 september 2013. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht. Het verlies aan verdienvermogen is vastgesteld op ruim 52%. In lijn daarmee heeft het Uwv bij besluit van
14 oktober 2013 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 28 oktober 2013 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.2.
In bezwaar tegen het besluit van 14 oktober 2013 is namens appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. In dat verband is aangevoerd dat de behandelend neurochirurg heeft aangegeven dat appellant in 1999 aan een hernia is geopereerd, hetgeen een experimentele operatie is geweest. Dit zou volgens de neurochirurg de nog steeds bestaande lage rugklachten kunnen verklaren. Verder is sprake van psychische klachten, heeft appellant klachten als gevolg van de nekhernia, waaraan appellant in juni 2012 werd geopereerd, en slijtage aan de nek. Tevens zou een urenbeperking aan de orde zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts bevestigd, waarna het bezwaar bij besluit van 2 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
2. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat, een rapport van psychotherapeut M.B. Voogd van 16 april 2014 in geding gebracht. Het Uwv heeft het ingenomen standpunt gehandhaafd met verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juni 2014.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft naast eigen onderzoek ook de informatie van de behandelend sector meegewogen en bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening gehouden met de lichamelijke en psychische klachten. Daarbij heeft de rechtbank tevens van belang geacht dat neurochirurg M.J. Driesse in een ongedateerd schrijven kenbaar heeft gemaakt dat de nek van appellant weer volledig en normaal belast mag worden vanaf zes weken na de ingreep. Daaruit vloeit volgens de rechtbank voort dat de in juni 2012 ondergane operatie de vastgestelde belastbaarheid van appellant per 28 oktober 2013 niet raakt. Ten aanzien van de psychische problematiek heeft de rechtbank overwogen dat uit het rapport van de psychotherapeut van 16 april 2014 blijkt dat de daarin opgenomen informatie ziet op de periode voorafgaand aan de laatste behandeling van appellant bij die psychotherapeut. Die behandeling was in 2012 beëindigd. De in het rapport van 16 april 2014 beschreven situatie ziet dan ook niet op de datum in geding. Ook ten aanzien van de gestelde urenbeperking wordt het standpunt van het Uwv onderschreven dat het ervaren van slaapproblemen en het weinig assertief zijn (geen ‘nee’ kunnen zeggen) niet nopen tot het aannemen van een urenbeperking. Verder heeft de rechtbank ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op grond waarvan de voorgehouden functies geschikt zijn.
4. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant staande gehouden hetgeen in eerdere instantie is aangevoerd. Voorts heeft hij gesteld dat er allerlei medische onderzoeken lopen en dat nadere (medische) informatie aan de Raad zal worden gezonden, zodra deze bekend is.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit met juistheid onderschreven. De in het dossier beschikbare informatie van onder meer de neurochirurg, waarin de nek- en rugproblematiek is beschreven, geeft geen aanleiding om de door het Uwv vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank, als weergegeven onder overweging 3, volledig en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft in hoger beroep, anders dan aangekondigd, geen nadere medische stukken in geding gebracht. Mede in aanmerking nemend dat geen arbeidskundige gronden zijn aangevoerd, komt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein
ew