ECLI:NL:CRVB:2016:2802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
15/3595 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bevorderingsverzoek binnen de politie en de vereisten voor vakmanschap

In deze zaak heeft appellant, werkzaam als generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP), hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar senior GGP. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 juli 2016 uitspraak gedaan. De korpschef van politie had het verzoek afgewezen op basis van een beoordeling die niet boven de norm was. Appellant had verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid, maar zijn functioneren was beoordeeld als 'voldoende', wat niet voldeed aan de vereiste criteria voor bevordering. De Raad heeft vastgesteld dat de korpschef bevoegd was om de beoordeling te interpreteren en dat de uitleg van de korpschef over het begrip 'boven de norm' in overeenstemming was met de beleidsregels. De Raad oordeelde dat de beoordeling van appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor bevordering, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3595 AW
Datum uitspraak: 21 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 april 2015, 14/218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Yildiz hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yildiz. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M.A.C. Theunissen en G.J. Molenaar.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij de voormalige politieregio [regio a], thans de [regio b].
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de Gebiedsgebonden politie (GGP)’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of functie. Voor de doorstroming (bevordering) van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is in het loopbaanbeleid onder meer als vereiste gesteld dat sprake is van vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid en de nadere uitvoeringafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming (bevordering).
1.3.
De Minister van Veiligheid en Justitie (minister) heeft alle korpschefs bij brief van
26 oktober 2012 bericht dat het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) tot de conclusie is gekomen dat het vaststellen van het begrip ‘boven de norm’ geschiedt per korps in overleg met de eigen ondernemingsraad.
1.4.
Appellant heeft op 18 december 2012 verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid. Zijn functioneren in de periode van 1 september 2008 tot 1 juni 2012 is beoordeeld als ‘voldoende’. Deze beoordeling is door het bevoegd gezag bij besluit van
20 december 2012 vastgesteld. Op 29 januari 2013 hebben de leidinggevenden van appellant op het ‘Formulier loopbaanbeleid GGP 7 naar 8’ (formulier loopbaanbeleid) ten aanzien van de beoordeling van appellant het volgende - voor zover hier van belang - ingevuld: “Ruim voldoende: nee”.
1.5.
Na het kenbaar gemaakte voornemen, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft de korpschef bij besluit van 25 april 2013 het verzoek van appellant om bevordering afgewezen op de grond dat niet is voldaan aan het vereiste van een beoordeling boven de norm.
1.6.
Bij besluit van 19 december 2013 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard onder handhaving van het besluit van 25 april 2013.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak bestreden op de hierna te bespreken gronden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Appellant betoogt dat de korpschef niet de bevoegdheid toekomt om met het formulier loopbaanbeleid een nadere invulling en uitleg te geven aan het begrip ‘boven de norm’, omdat de ondernemingsraad niet met dat formulier heeft ingestemd.
4.1.2.
Dit betoog slaagt niet. Uit de onder 1.3 vermelde brief van de minister volgt dat de invulling van het begrip ‘boven de norm’ in overleg met de ondernemingsraad dient te geschieden. Op basis van het verhandelde ter zitting bij de Raad is aannemelijk geworden dat de wijze waarop binnen het voormalige korps [regio a] invulling is gegeven aan het begrip verwachte geschiktheid met de ondernemingsraad is besproken en afgestemd. Dat dit hier niet, maar in andere politieregio’s wel tot een schriftelijke vastlegging heeft geleid, maakt dat naar het oordeel van de Raad niet anders.
4.2.1.
Appellant voert voorts aan dat de term ‘ruim voldoende’ niet voorkomt in de beoordelingssystematiek van de voormalige politieregio [regio a]. Nu appellant een ‘voldoende’ beoordeling heeft, brengt een redelijke uitleg mee dat sprake is van een beoordeling boven de norm.
4.2.2.
Ook dit betoog slaagt niet. Onder verwijzing naar de uitspraken van 30 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2551 en ECLI:NL:CRVB:2015:2552) is de Raad van oordeel dat de korpschef de bevoegdheid toekomt een nadere invulling te geven aan het begrip ‘boven de norm’ en dat de in dit geval daaraan gegeven uitleg - de leidinggevende die, nu de beoordelingssystematiek van het voormalige korps [regio a] daartoe ontoereikend is, aan de hand van het formulier loopbaanbeleid beoordeelt of de beoordeling als ‘ruim voldoende’ ofwel boven de norm kan worden aangemerkt - binnen de grenzen blijft van een redelijke beleidsbepaling.
4.3.1.
Appellant betoogt daarnaast dat het willekeur oplevert als alleen wordt gekeken naar de inhoudelijke tekst van de beoordeling, zoals de korpschef heeft gedaan. Daarbij komt dat een beoordeling volgens de nadere uitvoeringsafspraken ontwikkelpunten mag bevatten.
4.3.2.
Hierin wordt appellant niet gevolgd. De korpschef heeft bij zijn uitleg dat de beoordeling van appellant niet boven de norm is, de inhoud van de beoordeling mogen betrekken. De tekst en toelichting van de beoordeling geven, inclusief ontwikkelpunten, daarvoor bij uitstek handvatten. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat daardoor willekeur ontstaat. De Raad stelt vast dat op meerdere plaatsen in de beoordeling staat dat het functioneren van appellant ‘op niveau’ en op ‘het gewenste niveau’ is. Appellant heeft niet aan de hand van concrete voorbeelden aannemelijk gemaakt dat de beoordeling een beoordeling boven de norm is.
4.4.
De conclusie is dat appellant gezien de op 31 januari 2013 vastgestelde beoordeling, die niet boven de norm is, niet voldoet aan de onder 1.2 genoemde voorwaarden voor bevordering, zodat de afwijzing van het verzoek om bevordering in rechte standhoudt. De beroepsgrond dat het verzoek om bevordering ten onrechte is geweigerd omdat appellant wel over de verwachte geschiktheid zou beschikken, kan daarom buiten bespreking blijven.
4.5.
Uit 4.1.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M.S. Spek

HD