ECLI:NL:CRVB:2016:2839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
15-4320 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen op basis van niet-verzekerd zijn in Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een vrouw uit Marokko, had een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op de grond dat appellante niet verzekerd was voor de AOW, omdat zij zelf nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarbij werd overwogen dat er geen bewijs was dat de echtgenoot van appellante in Nederland had gewoond of gewerkt. Appellante voerde aan dat haar echtgenoot in Nederland had gewerkt, maar de Svb kon dit niet bevestigen na onderzoek bij verschillende instanties en werkgevers. De rechtbank oordeelde dat er geen verzekerd tijdvak voor de AOW kon worden vastgesteld voor de echtgenoot van appellante, wat leidde tot de conclusie dat appellante geen recht had op AOW-pensioen. In hoger beroep herhaalde appellante haar stellingen, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

15/4320 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2015, 14/7485 (aangevallen uitspraak),
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 juli 2016

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 1965 gehuwd met [naam] . Haar echtgenoot is op 17 september 2002 in Marokko overleden. Appellante heeft in februari 2014 de Svb verzocht haar een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de Svb de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat zij niet voor de AOW verzekerd is geweest.
1.3.
Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij gesteld dat haar overleden echtgenoot in de periode van 1970 tot en met 1972 bij [bedrijf 2] te Venlo heeft gewerkt. Verder heeft appellante gesteld dat haar echtgenoot in 1990 of 1991 in Rotterdam heeft gewerkt.
1.4.
De Svb heeft naar aanleiding hiervan onderzocht of de echtgenoot van appellante ingeschreven heeft gestaan in het bevolkingsregister van de gemeenten Venlo en Rotterdam. De echtgenoot van appellante kwam daar echter niet in voor.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 29 oktober 2014 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2014 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb, onder verwijzing naar artikel 6 van de AOW, overwogen dat niet is gebleken dat appellante in Nederland heeft gewoond of gewerkt waardoor zij niet verzekerd is geweest ingevolge de hoofdregel. De Svb heeft verder aangegeven dat ook geen sprake is van verzekering voor de AOW op grond van artikel 21, eerste lid, van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV). Op grond van de uit het onderzoek verkregen informatie kan de Svb niet concluderen dat de echtgenoot van appellante in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Dit betekent dat voor appellante geen huwelijkse tijdvakken in aanmerking kunnen worden genomen op grond waarvan appellante verzekerd is voor de AOW.
2.1.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante aangevoerd dat haar echtgenoot heeft gewerkt bij [BV]
2.2.
De Svb heeft naar aanleiding hiervan nader onderzoek gedaan. Daarbij is vastgesteld dat [BV] een bestaand bedrijf is dat sloten maakt. De Svb heeft informatie ingewonnen bij [BV] Het bedrijf heeft aangegeven dat de echtgenoot van appellante daar niet heeft gewerkt. De Svb heeft verder twee pensioenfondsen in de metaalsector aangeschreven. Het Pensioenfonds Metaal en Techniek heeft de Svb medegedeeld dat betrokkene geen pensioenpremies heeft betaald. In de administratie van het Pensioenfonds van de Metalelektro komt de echtgenoot van appellante niet voor.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellante zelf niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Appellante is daarom niet verzekerd op grond van artikel 6 van de AOW. Verder heeft de rechtbank overwogen uit onderzoek bij de gemeenten Rotterdam en Venlo is gebleken dat de echtgenoot van appellante niet ingeschreven heeft gestaan. Ook komt hij niet voor in het Schakelregister. De echtgenoot van appellante kan derhalve niet geacht worden in Nederland te hebben gewoond. Verder is uit onderzoek bij potentiële werkgevers niet gebleken dat de echtgenoot van appellante ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting onderworpen is geweest. Raadpleging van het SUWI Gegevensregister heeft evenmin relevante gegevens opgeleverd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat voor de echtgenoot van appellante geen verzekerd tijdvak voor de AOW is vast te stellen. Dit heeft tot gevolg dat appellante op grond van
artikel 21 van het NMV geen zelfstandig recht heeft op een AOW-pensioen. De Svb heeft naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag om een AOW-pensioen terecht afgewezen.
3. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar echtgenoot in Nederland heeft gewerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden ten volle onderschreven. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper als voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) J.M.M. van Dalen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

NK