ECLI:NL:CRVB:2016:29

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
14/2380 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als schoonmaker werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door rugklachten en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en daarom geen recht had op een WIA-uitkering. De appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de aangenomen beperkingen adequaat waren onderbouwd. De Raad concludeerde dat de appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/2380 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 april 2014, 13/10611 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft tevens als partij deelgenomen [naam ex-werkgeefster B.V.], gevestigd te Rijswijk (ex-werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.C. Kaiser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgeefster heeft bij brief van 21 mei 2014 verzocht als belanghebbende deel te nemen aan het geding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kaiser. Het Uwv heeft zich, zoals tevoren is aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen. Belanghebbende is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker voor 21 uur per week en is op 5 oktober 2011 uitgevallen vanwege (al langer bestaande) rugklachten. Tevens heeft appellant psychische klachten.
1.2.
In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts heeft na onderzoek vastgesteld dat appellant gelet op zijn lichamelijke en psychische klachten aangewezen is op rugsparend werk met houdingswisselingen waarbij intensieve trillingen dienen te worden vermeden. Appellant is beperkt ten aanzien van conflicthantering, stresserend werk en aangewezen op een werkomgeving zonder veel omgevingsprikkels. Hij is in staat van het openbaar vervoer gebruik te maken. De verzekeringsarts heeft de voor appellant aangenomen beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juli 2013. Met inachtneming van de beperkingen van appellant heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd en een verlies aan verdiencapaciteit berekend van minder dan 35%. Bij besluit van 31 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 3 oktober 2013 geen recht heeft op een
WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij ten aanzien van zijn rugklachten en psychische klachten meer beperkt is. Er is geen sprake van een stabiele medische situatie. Waarop de verbetering gestoeld is die de verzekeringsarts heeft aangegeven is niet duidelijk, temeer niet nu geen informatie bij de behandelend specialisten is ingewonnen. Appellant kan door zijn klachten niet werken. Voorts heeft appellant aangegeven dat de
re-integratieactiviteiten van belanghebbende onvoldoende zijn geweest. Appellant volgt het tweede spoor met negatief resultaat.
1.4.
Bij besluit van 17 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de ingebrachte informatie van de neuroloog geconcludeerd dat er geen objectiveerbare medische redenen zijn om ten aanzien van de rugklachten meer fysieke beperkingen aan te nemen, nu er sprake is van een pseudoradiculair pijnsymptoon, maar geen sprake is van een HNP met wortelcompressie. Dat er een sombere prognose is, is niet onderbouwd. Ten aanzien van het psychisch functioneren acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet meer beperkingen aan de orde dan al zijn aangenomen. Bij een diagnose dysthyme stoornis is sprake van benutbare mogelijkheden mits rekening gehouden wordt met een verminderde psychische belastbaarheid. Daartoe zijn voldoende psychische beperkingen aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arbeidsdeskundige onderschreven dat de voor appellant geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vallen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich met de medische grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare medische gegevens van de neuroloog en psychiater hebben de verzekeringsartsen zowel ten aanzien van de rugklachten als de psychische klachten voldoende beperkingen aangenomen. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat de verzekeringsartsen de ernst en omvang van de beperkingen van appellant hebben miskend dan wel de belastbaarheid hebben overschat. Het door appellant overgelegde Actueel Oordeel van 19 februari 2014 van de bedrijfsarts heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven tot een ander oordeel. Het Actueel Oordeel dateert van ruim vier maanden na de datum in geding en dient ter onderbouwing van de ontslagaanvraag van de belanghebbende die geen relevantie heeft voor de onderhavige procedure. De beroepsgrond inhoudend dat belanghebbende zich volgens appellant onvoldoende heeft ingespannen bij de re-integratieactiviteiten, slaagt evenmin. Nog daargelaten welke betekenis deze beroepsgrond toekomt in de onderhavige procedure, is er geen causaal verband aan te nemen tussen de re-integratie-inspanningen van belanghebbende en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Voorts is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant in de voor hem geselecteerde functies niet wordt overschreden.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn rugklachten en psychische klachten zijn onderschat. Lichamelijk gaat hij achteruit. Daartoe verwijst appellant naar het door hem in de beroepsfase ingebrachte Actueel Oordeel van 19 februari 2014 van de bedrijfsarts waarin is aangegeven dat appellant niet kan werken, ook niet in de toekomst. De bedrijfsarts merkt voorts op dat de medische situatie sinds het einde van de wachttijd ongewijzigd is. De rechtbank heeft de relevantie hiervan miskend en is hier ten onrechte aan voorbij gegaan. De aangenomen beperkingen per einde wachttijd zijn onjuist. Appellant acht zich volledig arbeidsongeschikt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn geweest. De verzekeringsarts heeft appellant medisch onderzocht tijdens het spreekuur op 15 juli 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gesproken tijdens de hoorzitting op 27 november 2013 en is bij zijn rapport nader ingegaan op de in bezwaar aangevoerde argumenten en ingediende medische informatie. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is, na het meewegen van de door appellant overgelegde medische informatie van de neuroloog en in bezwaar tevens van de informatie van de psychiater, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt bij het verrichten van arbeid en waarom de bezwaren van appellant tegen deze vaststelling niet slagen. In dit kader wordt benadrukt dat het tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts behoort om ziekten of gebreken te herleiden naar arbeidsbeperkingen.
4.2.
In navolging van de rechtbank wordt geoordeeld dat het door appellant in beroep overgelegde Actueel Oordeel van de bedrijfsarts van 19 februari 2014 waarop in hoger beroep wordt gewezen, geen aanleiding geeft tot een ander oordeel. De overwegingen van de rechtbank daartoe worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de bedrijfsarts de situatie van appellant heeft bezien in het kader van de re-integratie, waarbij gelet op wat de bedrijfsarts onder punt 4. van dit rapport heeft vermeld, de geschiktheid van de maatgevende functie voor ogen heeft staan. Verder wordt overwogen dat enkel een actueel oordeel van een bedrijfsarts, dat niet is opgemaakt in het kader van de WIA-beoordeling en is gedateerd ruim na de onderhavige WIA-beoordeling zonder onderliggend rapport met medische onderzoeksbevindingen, onvoldoende is om het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv in twijfel te trekken. Concluderend wordt de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
4.3.
Op de door appellant in hoger beroep op 26 augustus 2015 overgelegde informatie van de revalidatiearts en neuroloog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van
1 september 2015 voldoende gemotiveerd aangegeven waarom deze informatie niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen. Hieruit vloeit voort dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties, te verrichten. De arbeidsdeskundigen hebben in de Resultaat functiebeoordeling van 25 juli 2013 en in een rapport van 16 december 2013 overtuigend toegelicht dat de geselecteerde functies vallen binnen de belastbaarheid van appellant. Hieruit volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op minder dan 35% heeft vastgesteld.
5. Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP