ECLI:NL:CRVB:2016:2931
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-wonen op het uitkeringsadres en te veel toeslag
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 maart 2000 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De sociale recherche had onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, na anonieme tips dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, maar bij haar zorgbehoevende moeder. Het onderzoek toonde aan dat appellante in de onderzochte periodes feitelijk niet op het uitkeringsadres verbleef, maar bij haar moeder, wat leidde tot de conclusie dat zij niet recht had op de volledige bijstandsverlening.
De Raad oordeelt dat appellante haar wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij bij haar moeder verbleef en dat de zorgbehoefte van haar moeder niet voldoende was onderbouwd om recht te hebben op een hogere toeslag. De Raad bevestigt de beslissing van het college om de bijstandsverlening te verlagen van 20% naar 10% en de terugvordering van de onterecht verstrekte bijstand. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.