1.5.Met ingang van 25 maart 2014 ontvangt appellant weer bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De intrekking, terugvordering en brutering (aangevallen uitspraak 2)
4.1.1.De periode in geding loopt van 24 december 2011 tot en met 13 november 2013.
4.1.2.Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.1.3.Appellant heeft aangevoerd dat hij tijdens het huisbezoek heeft laten zien dat hij woont op het uitkeringsadres. Het huis oogde niet verlaten of verwaarloosd en het lage verbruik van water en energie is hoofdzakelijk te wijten aan zijn zuinige manier van leven. Hij was vaak van huis en ging dikwijls naar de [straat] , omdat zijn kinderen daar waren.
4.1.4.Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bieden de gedingstukken onvoldoende grondslag voor het oordeel van het college dat appellant in de periode in geding niet woonde op het uitkeringsadres. Het college heeft zijn oordeel uitsluitend gebaseerd op het gestelde lage water- en energieverbruik in de periode in geding. Weliswaar duiden deze gegevens erop dat appellant weinig aanwezig was op het uitkeringsadres, maar dat is op zichzelf genomen onvoldoende om de intrekking van de bijstand op te baseren. Van belang daarbij is dat het college de bevindingen van het huisbezoek niet voldoende indicatief heeft gevonden voor de afwijzing van de aanvraag alsmede de (intrekking en) terugvordering van de bijstand. Weliswaar is tijdens het huisbezoek waargenomen dat medicijnen en administratie niet van recente datum waren, maar ook dat de inrichting van de woning van appellant niet opvallend was. Zo waren er bijvoorbeeld een gevulde koelkast, een gevulde vriezer en voldoende herenkleding aanwezig. Daar komt bij dat de als getuige gehoorde buren van het uitkeringsadres hebben verklaard dat appellant daar woont. Gelet op het belastende karakter van de intrekking voor appellant, de feiten en omstandigheden zoals naar voren gekomen tijdens het huisbezoek en de verklaringen van de buurtbewoners, had het college meer bewijs dan alleen de verbruiksgegevens van water en energie moeten leveren om zijn standpunt over de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode in geding te onderbouwen. Dat heeft het college nagelaten.
4.1.5.Gelet op 4.1.4 slaagt het hoger beroep van appellant voor zover gericht tegen aangevallen uitspraak 2. De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat deze uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en bestreden besluit 2 vernietigen. Nu het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat een nader onderzoek naar de feitelijk woon- en leefsituatie van appellant ten tijde in geding, gelet op het tijdsverloop, niet meer aan de orde is, ziet de Raad tevens aanleiding de besluiten van 5 februari 2014 en 20 maart 2014 te herroepen, zodat het recht op bijstand van appellant over de periode in geding herleeft.
Aanvraag en terugvordering voorschot (aangevallen uitspraak 1)
4.2.1.In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 29 november 2013 tot en met 23 januari 2014.
4.2.2.Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.3.De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.2.4.Appellant heeft aangevoerd dat zijn woon- en leefsituatie duidelijk is, dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert en dat zijn situatie in de te beoordelen periode niet wezenlijk anders is dan op 25 maart 2014, vanaf welke datum appellant weer bijstand ontvangt.
4.2.5.Anders dan appellant meent, heeft hij onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die nopen tot inwilliging van zijn aanvraag om bijstand. Het lage
water- en energieverbruik heeft bij het college twijfel opgeroepen over de woon- en leefsituatie van appellant. Met de niet sluitende verklaringen daarvoor heeft appellant die onduidelijkheid niet weggenomen. Dat appellant op een gascomfort met gasfles kookte, waardoor het gasverbruik laag was, heeft hij onvoldoende onderbouwd door slechts een aankoopbon van een gasfles over te leggen, welke bon overigens is gedateerd na de te beoordelen periode. Ook de na het huisbezoek overgelegde foto van het gascomfort is daartoe onvoldoende, alleen al omdat op de vele foto’s genomen tijdens het huisbezoek dit gascomfort nergens zichtbaar is. Ook over het zeer lage water- en energieverbruik heeft appellant onvoldoende duidelijkheid verschaft, die in het licht van een bijstandsaanvraag noodzakelijk is om het recht te kunnen vaststellen. Appellant heeft enerzijds verklaard dat een van zijn kinderen de was voor hem doet, anderzijds stelt appellant dagelijks in zijn woning te verblijven, wat betekent dat hij voor zijn persoonlijke verzorging water verbruikt door van het toilet gebruik te maken en zich te wassen. Ten slotte heeft appellant verklaard dat hij thuis televisie kijkt. Deze omstandigheden stroken niet met het geconstateerde lage water- en energieverbruik.
4.2.6.Anders dan appellant heeft betoogd is bovendien sprake van een relevante wijziging in de woon- en leefsituatie van appellant op 25 maart 2014, de datum met ingang waarvan het college hem weer bijstand verleent. Uit de gedingstukken blijkt dat het water- en energieverbruik op het uitkeringsadres sinds de afwijzing van de aanvraag van 29 november 2013 aanzienlijk is toegenomen. Bovendien heeft de woningbouwvereniging op verzoek van appellant een nieuwe keuken geplaatst.
4.2.7.Tegen de terugvordering van het voorschot heeft appellant geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft.
4.2.8.Gelet op 4.2.5 en 4.2.6 slaagt het hoger beroep van appellant gericht tegen aangevallen uitspraak 1 niet, zodat deze moet worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.984,-.