ECLI:NL:CRVB:2016:296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
12/901 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar deze werd ingetrokken omdat het Uwv oordeelde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische en sociale beperkingen niet juist zijn ingeschat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad heeft een deskundige ingeschakeld, psychiater prof. dr. D.A.J.P. Denys, die in een rapport van 10 juni 2015 concludeerde dat appellant waarschijnlijk lijdt aan een lichte zwakzinnigheid en een psychotische stoornis. De deskundige kon echter niet met zekerheid vaststellen welke afwijkingen appellant had op 20 april 2011. De Raad oordeelt dat het deskundigenrapport zorgvuldig is en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft opgemerkt dat het medisch beeld niet wezenlijk anders is dan eerder beschreven. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen redenen zijn om de functies die aan de schatting ten grondslag liggen niet passend te achten voor appellant. De uitspraak wordt gedaan zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/901 WIA
Datum uitspraak: 22 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
21 december 2011, 11/2605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A.M.J. de Wit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Wit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend en psychiater prof.dr. D.A.J.P. Denys benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd door psychiater P.P. de Koning en psychiater in opleiding S. Kamps. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 juni 2015.
Partijen hebben over en weer nadere stukken ingediend.
Vervolgens hebben beide partijen de Raad toestemming verleend om een nadere zitting achterwege te laten waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 24 juli 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangezien hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Appellant heeft zich gemeld bij het Uwv wegens sinds 19 november 2008 toegenomen klachten. Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 19 november 2008 recht heeft op een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA omdat hij 100% arbeidsongeschikt is. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 februari 2011 de WGA-uitkering met ingang van 21 april 2011 ingetrokken omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de beschikbare medische gegevens en de eigen bevindingen de ten aanzien van appellant opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast in die zin dat appellant, naast de reeds aangenomen beperkingen, tevens is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is (item 1.9.8), werk zonder verhoogd persoonlijk risico (item 1.9.9) en werk zonder eindverantwoordelijkheid (item 1.9.10). Verder kan appellant met anderen samenwerken, maar met een eigen, van tevoren afgebakende deeltaak (item 2.9). De verzekeringsarts heeft appellant beperkt geacht ten aanzien van ’s nachts werken (item 6.1) en onregelmatige werktijden (item 6.4). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierop bij rapport van 21 juni 2011 onder raadpleging van het CBBS de schatting gebaseerd op de functies van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten (SBC-code 111180), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en elektronica monteur (SBC-code 267040), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% bleef. Bij beslissing op bezwaar van 22 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 februari 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische en sociale beperkingen van appellant niet onjuist heeft ingeschat. De rechtbank heeft overwogen dat de brief van behandelaar P.M.A.W. de Groodt van 15 november 2011 een DSM classificatie vermeldt die ruim vier maanden na de datum in geding is opgesteld en die geen ernstige depressieve stoornis aangeeft. De rechtbank heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat De Groodt een andere diagnose aanneemt dan de verzekeringsarts. Verder acht deze psychiater appellant beperkt op het gebied van het vasthouden van de aandacht, het verdelen van de aandacht en het doelmatig handelen. De diagnostiek en de medicatie was in april en oktober 2011 gelijk. Naar de mening van appellant moet op grond van de in het rapport van De Groodt vermelde beperkingen de conclusie getrokken worden dat appellant niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
De door de Raad ingeschakelde deskundige heeft in een rapport van 10 juni 2015 vastgesteld dat bij appellant ten tijde van belang naar alle waarschijnlijkheid sprake is van een lichte zwakzinnigheid, waarbij appellant op momenten van stress reageert met het horen van stemmen, te classificeren als een psychotische stoornis NAO, stemmingsklachten, suïcidaliteit en inactiviteit, te classificeren als een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. De deskundige kon niet met volledige zekerheid vaststellen welke afwijkingen in zijn gezondheidstoestand appellant had op 20 april 2011. Hij achtte het zeer waarschijnlijk dat op dat moment reeds sprake was van beperkte belastbaarheid vanuit een verstandelijke beperking. De deskundige heeft zich niet uitgelaten over de FML van 18 mei 2011.
3.3.
Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 25 augustus 2015 opgemerkt dat reeds rekening is gehouden met de depressieve klachten van appellant en met de kwetsbaarheid van appellant vanuit zijn persoonlijkheidsstructuur. Deze kwetsbaarheid werd eerder toegeschreven aan persoonlijkheidsstoornissen. Het psychiatrisch ziektebeeld was eerder omschreven als een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, chronisch, psychotische stoornis, afhankelijke en ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat het medisch beeld zoals beschreven door de deskundige niet wezenlijk anders is dan het eerder omschreven beeld. Verder heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellant met zijn lage intellectuele niveau in staat is geweest de LTS met een diploma af te sluiten en daarna met succes een opleiding af te ronden.
3.4.
De gemachtigde van appellant heeft opgemerkt dat de deskundige in grote lijnen onderschrijft hetgeen naar voren kwam uit de eerder ingebrachte rapporten van 6 en
27 februari 2012 van de behandelende instelling Reinier van Arkelgroep. Nu deze rapporten door de verzekeringsarts niet bij het bestreden besluit zijn betrokken is appellant van mening dat het bestreden besluit op onvolledige gronden is genomen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 21 april 2011.
4.2.
Op verzoek van de Raad is, onder verantwoordelijkheid van deskundige prof. Denys, een onderzoek ingesteld en gerapporteerd over de gezondheidstoestand van appellant en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten. Psychiater De Koning en psychiater in opleiding Kamps hebben kennisgenomen van alle medische stukken. Appellant is onderzocht op
13 juli 2014, 26 augustus 2014, 16 september 2014 en 20 maart 2015. Naast psychiatrisch, lichamelijk en neurologisch onderzoek heeft een psychologisch onderzoek en een neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden. In het rapport van 10 juni 2015 heeft de deskundige vastgesteld dat bij appellant ten tijde van belang, 20 april 2011, naar alle waarschijnlijkheid sprake is van een lichte zwakzinnigheid waarbij hij op momenten van stress reageert met het horen van stemmen, te classificeren als een psychotische stoornis NAO, stemmingsklachten, suïcidaliteit en inactiviteit, te classificeren als een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. De deskundige kon niet met zekerheid vaststellen welke afwijkingen in zijn gezondheidstoestand appellant had op 20 april 2011. Hij achtte het zeer waarschijnlijk dat op dat moment reeds sprake was van een beperkte belastbaarheid vanuit een verstandelijke beperking.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 25 augustus 2015 terecht opgemerkt dat het medisch beeld zoals beschreven door de deskundige niet wezenlijk anders is dan het beeld zoals eerder beschreven door de verzekeringsartsen van het Uwv. Met dat beeld is rekening gehouden in de FML. De medische grondslag van het bestreden besluit moet dan ook worden onderschreven.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de per 21 april 2011 vastgestelde belastbaarheid zijn er geen redenen om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet passend te achten voor appellant.
4.5.
Hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) W. de Braal

RB