ECLI:NL:CRVB:2016:2988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
16/1650 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van verzoeker, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten. Verzoeker, die als nachtwacht werkte, had zich op 9 februari 2015 ziek gemeld. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 18 juni 2015, werd vastgesteld dat hij per 1 juli 2015 weer arbeidsgeschikt was. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde daarop zijn uitkering. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Overijssel bevestigde deze beslissing, waarop verzoeker in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde verzoeker aan dat zijn psychische klachten waren onderschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de medische rapporten van zijn behandelend psychiater. Hij verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn ZW-uitkering zou worden voortgezet totdat er een beslissing in hoger beroep was genomen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij ongeschikt was voor zijn arbeid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

16/1650 ZW, 16/3914-VV
Datum uitspraak: 1 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 februari 2016, 15/2031 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. E. Gürcan, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2016. Verzoeker en mr. Gürcan zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker is werkzaam geweest als nachtwacht bij een instelling voor licht verstandelijk gehandicapten voor 40 uur per week. Hij heeft zich met ingang van 9 februari 2015 ziek gemeld als gevolg van psychische klachten. Verzoeker ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Naar aanleiding van zijn ziekmelding heeft verzoeker op 18 juni 2015 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft het standpunt ingenomen dat verzoeker met ingang van 1 juli 2015 hersteld is te beschouwen voor zijn werkzaamheden in de functie van nachtwacht.
1.2.
Bij besluit van 29 juni 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat verzoeker met ingang van
1 juli 2015 geen recht meer heeft op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Aan dit besluit heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts van 18 juni 2015 en een aanvulling daarop van 29 juni 2015 ten grondslag gelegd.
1.3.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 29 juni 2015 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
25 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
21 augustus 2015 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is de uitkomst daarvan voor onjuist te houden. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de conclusie dat verzoeker per
1 juli 2015 weer arbeidsgeschikt is voor de functie van nachtwacht. Met de beschikbare gegevens van psychiater F. Kaya en van de huisarts is rekening gehouden. Verzoeker heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat niet gebleken is van een ernstige psychische stoornis en dat verzoeker zijn maatgevende arbeid moet kunnen verrichten, onjuist zijn of onvoldoende gemotiveerd.
3.1.
In hoger beroep heeft verzoeker aangevoerd dat zijn psychische klachten zijn onderschat. Er is zijns inziens onvoldoende gewicht toegekend aan de brief van psychiater Kaya van
20 augustus 2011, omdat Kaya verzoeker jarenlang heeft behandeld en de verzekeringsartsen verzoeker slechts een enkele keer hebben gezien. Verzoeker heeft gesteld dat de rechtbank de behandeling van het beroep had moeten aanhouden, omdat verzoeker had gemeld dat nader onderzoek zou plaatsvinden. Ook had de rechtbank een onafhankelijk deskundige moeten inschakelen. Volgens verzoeker heeft een psycholoog van het UMC Radboud gezegd dat de kans dat verzoeker een bipolaire stoornis heeft, groot is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker een rapport van 11 april 2016 van psychiater S. Hepark van het Radboud UMC overgelegd.
3.2.
Verzoeker heeft verzocht de voorlopige voorziening te treffen, dat het Uwv zijn
ZW-uitkering voortzet totdat op het hoger beroep is beslist. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een spoedeisend belang bij zijn verzoek heeft, heeft verzoeker onder andere een dagvaarding van een gerechtsdeurwaarder over het ontbinden van een huurovereenkomst in verband met een huurachterstand overgelegd.
3.3.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
Gelet op wat door verzoeker is aangevoerd en gelet op het verhandelde ter zitting bestaat voldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen.
4.4.
In het geval van verzoeker kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. De feiten en omstandigheden zijn in de stukken uitgebreid aan de orde gekomen en ter zitting nogmaals besproken en toegelicht. Overigens zijn er ook geen beletselen om direct uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.5.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft de verzekerde recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. In het geval van verzoeker is “zijn arbeid” het werk van nachtwacht licht verstandelijk gehandicapten.
4.6.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit en onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Het in 1.3 genoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en bevat een gemotiveerde weerlegging van de opvatting van verzoeker dat hij met zijn klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen niet in staat zou zijn om zijn arbeid te verrichten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een ernstige psychische stoornis en dat in de omstandigheid dat verzoeker nader onderzoek laat uitvoeren naar de vraag of bij hem sprake is van een bipolaire stoornis, geen aanleiding wordt gezien voor het oordeel dat de conclusies van de verzekeringsartsen onjuist zijn.
4.7.
Wat verzoeker in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Psychiater Hepark heeft in zijn rapport op grond van zijn onderzoek geconcludeerd dat anamnestisch sprake is van stemmingswisselingen met hypomane en depressieve perioden, en sprake is van narcistische persoonlijkheidstrekken. Er zijn volgens Hepark onvoldoende aanwijzingen voor de diagnose narcistische persoonlijkheidsstoornis. Het verhaal van verzoeker sluit volgens deze psychiater aan bij een bipolaire stoornis, huidige episode depressief, licht van ernst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het onderzoek van Hepark en diens conclusies echter geen aspecten gezien die afbreuk doen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De resultaten van het psychiatrisch onderzoek sluiten volgens deze verzekeringsarts aan bij wat de primaire verzekeringsarts al had aangenomen, namelijk milde depressieve klachten. Daarbij heeft hij opgemerkt dat ook nu weer wordt gesproken van een ‘licht’ beeld en over verzoekers persoonlijkheid kenbaar wordt gemaakt dat geen sprake is van een stoornis. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan dit inzichtelijke gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5. Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) B. Dogan

UM