ECLI:NL:CRVB:2016:3131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2016
Zaaknummer
14/1965 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een elektromonteur na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die als elektromonteur werkzaam was. Appellant had zich ziek gemeld op 29 maart 2011 en na meerdere bezoeken aan de verzekeringsarts, werd hij per 9 juli 2012 weer in staat geacht zijn werkzaamheden te verrichten. Het Uwv heeft op 3 juli 2012 besloten de uitkering per 9 juli 2012 te beëindigen, wat appellant bestreed. De rechtbank Noord-Nederland oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen medische grond was om appellant arbeidsongeschikt te achten. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn klachten en beperkingen onvoldoende waren erkend, en dat de functieomschrijving van het Uwv niet overeenkwam met zijn werk in de praktijk.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat hadden gehandeld. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de geschiktheid van appellant voor zijn werk in twijfel trokken. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was zijn werkzaamheden als elektromonteur te verrichten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/1965 ZW
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
4 maart 2014, 12/2674 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M.G. de Wit hoger beroep ingesteld en een brief van een plastisch chirurg/handchirurg ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep op het door appellant ingezonden stuk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De wit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend. Het Uwv heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geantwoord op een vraag van de Raad. Vervolgens hebben partijen toestemming verleend om een nadere zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als elektromonteur gedurende 40 uur per week. Hij heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet met ingang van 29 maart 2011 ziek gemeld. Naar aanleiding van zijn ziekmelding heeft appellant meerdere keren het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft geconcludeerd dat appellant per 9 juli 2012 weer in staat moet worden geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
1.2.
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het Uwv bepaald dat de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet (ZW) per 9 juli 2012 wordt beëindigd. Aan dit besluit heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts van 3 juli 2012 ten grondslag gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 5 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 oktober 2012 ten grondslag gelegd.
2. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien, dossierstudie verricht en informatie van de behandelend specialisten bij zijn overwegingen betrokken. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat een medisch objectieve grond om appellant arbeidsongeschikt te achten, ontbreekt.
2.2.
Omdat het Uwv pas in de beroepsfase een afdoende onderbouwing heeft gegeven van de te hanteren maatstaf arbeid en van het standpunt dat appellant in staat moet worden geacht dit werk te verrichten, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank zijn klachten en beperkingen heeft miskend en dat hij voldoende heeft aangetoond dat hij als gevolg van zijn klachten en beperkingen ongeschikt is voor het verrichten van zijn arbeid. Voorts heeft appellant aangevoerd dat in onvoldoende mate rekening is gehouden met zijn beperkingen als gevolg van een Carpaal Tunnelsyndroom (CTS) in beide polsen. Ook heeft appellant aangevoerd dat de functieomschrijving die het Uwv heeft gehanteerd niet overeenkomt met de functie zoals hij die uitvoerde in de praktijk.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. In het vijfde lid van artikel 19 van de ZW, is – voor zover hier van belang – bepaald dat voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. In het geval van appellant is de maatgevende arbeid het werk van een elektromonteur, die is belast met het trekken van kabels in nieuwbouwcomplexen. Niet in geschil is dat onder SBC-code 467070 een beschrijving van deze werkzaamheden is gegeven, zoals deze bij een soortgelijke werkgever kenmerkend zijn.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel dat de rechtbank heeft gegeven over de vaststelling van medische toestand van appellant door de verzekeringsartsen van het Uwv. Overweging 6 van de aangevallen uitspraak wordt geheel onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn opvatting dat de door appellant in hoger beroep ingebrachte brief van de plastisch chirurg/handchirurg geen nieuwe medische gegevens bevat en niet leidt tot een ander oordeel over het handgebruik.
4.3.
De beschrijving die appellant ter zitting heeft gegeven van zijn werk als elektromonteur en het boren en schroeven met machines boven schouderhoogte, is aanleiding geweest het Uwv nader te bevragen op de geschiktheid van appellant voor de maatgevende arbeid. In zijn nader rapport van 2 maart 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat appellants gebruik van nek en schouders bij onderzoek alleszins redelijk bleek, maar dat hij uitgesproken nek- en schouderbelasting met een sterk repetitief en/of bovenhands karakter boven appellants krachten acht. In het werk van de elektromonteur komt een reikbelasting bij 70 cm gemiddeld één keer per minuut voor en bij 50 cm ongeveer tweeëneenhalf keer per minuut, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat bij een reikafstand van 50 cm de belasting voor nek en schouders nihil is te achten. Daarnaast is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep werk met een belasting van vijf keer twee minuten per uur bovenhands actief zijn niet te kwalificeren als werk met een sterk repetitief en/of bovenhands karakter, en moet appellant in staat worden geacht dit te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts het standpunt ingenomen dat de voor de maatgevende arbeid vereiste knijpkracht de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt, waarbij hij betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat bij appellant sprake is van een gering sensibel CTS, en bij EMG-onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor motorische uitval. Bovendien was er na appellants operatie geen sprake meer was van doofheid en tintelingen in de vingers, zodat het complex niet anders kan worden samengevat dan dat er geen CTS-gerelateerde restricties waren op de datum in geding, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Met deze nadere toelichting staat voldoende vast dat het Uwv appellant ondanks zijn beperkingen op 9 juli 2012 terecht tot het verrichten van zijn arbeid in staat heeft geacht.
4.4.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) P. Boer

UM