ECLI:NL:CRVB:2016:3140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
16/4334 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met achterstallige huur en spoedeisend belang

In deze zaak heeft verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.A.H. van Huijgevoort, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder het beroep van verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de afwijzing van verzoekers aanvraag om bijstand, omdat hij volgens het college samenwoonde met een andere persoon en daardoor geen zelfstandig subject van bijstand zou zijn. Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij achterstallige huurpenningen zou hebben en vreesde voor een onherstelbare situatie door de oplopende huurachterstand.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 22 augustus 2016 geoordeeld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker sinds de intrekking van zijn bijstand in februari 2015 in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien, en dat er geen actuele dreiging van huisuitzetting of afsluiting van nutsvoorzieningen was. Verzoeker heeft zijn stelling dat hij zijn kosten heeft gedekt door leningen bij vrienden niet onderbouwd. Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen onverwijlde spoed aanwezig was die een dergelijke voorziening rechtvaardigde. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/4334 PW-VV
Datum uitspraak: 22 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 mei 2016, 15/8016 PW (aangevallen uitspraak) en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van Huijgevoort en G.F.H. Pelders als medegemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.M. Erkelens en mr. C.G. Smout.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker ontving sinds 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Bij besluit van 2 februari 2015 heeft het college de bijstand ingetrokken. Op 5 maart 2015 heeft verzoeker opnieuw bijstand aangevraagd, thans ingevolge de Participatiewet. Verzoeker heeft opgegeven sinds mei/juni 2014 te wonen op het adres [adres] (opgegeven adres) en op dit adres een kamer te huren van [naam] (P). Tijdens een rechtmatigheidsgesprek met verzoeker op 23 april 2015 is onder meer de leef- en woonsituatie van verzoeker besproken.
1.2.
Het college heeft in de bevindingen van dit gesprek, zoals neergelegd in een rapportage van 23 april 2015, aanleiding gezien bij besluit van dezelfde datum de aanvraag om bijstand van verzoeker af te wijzen op de grond dat hij met P een gezamenlijke huishouding voert op het opgegeven adres en geen zelfstandig subject van bijstand is.
1.3.
Bij besluit van 22 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Verzoeker heeft gesteld dat het spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening daarin is gelegen dat sprake is van achterstallige huurpenningen. Wegens het ontbreken van inkomen dreigt de huurachterstand steeds verder op te lopen waardoor een onherstelbare situatie zou kunnen ontstaan. Daarnaast beschikt verzoeker niet over financiële middelen om te kunnen voorzien in zijn overige primaire levensbehoeften.
4.2.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Hieruit vloeit voort dat in een situatie waarin geen sprake is van enig spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.3.
De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed spitst zich in dit geval in het bijzonder toe op de vraag of vanuit financieel oogpunt sprake is van een spoedeisend belang.
4.4.
De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel spoedeisend belang. Wat verzoeker in dit verband in zijn verzoekschrift en ter zitting naar voren heeft gebracht, geeft daarvan geen blijk. Niet is gebleken van dreigende schulden, die bijvoorbeeld leiden tot een actuele huisuitzetting of het afsluiten van nutsvoorzieningen. Voorts heeft de voorzieningenrechter mee laten wegen dat verzoeker al sinds de intrekking van zijn bijstand sinds 1 februari 2015 blijkbaar in zijn levensonderhoud heeft weten te voorzien. Verzoeker heeft eerst ter zitting gesteld dat hij in deze kosten heeft voorzien door middel van leningen bij vrienden. Deze stelling heeft verzoeker echter niet onderbouwd. Tot slot is de voorzieningenrechter niet gebleken dat een onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan die aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4.5.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet door hem zou kunnen worden afgewacht.
4.6.
Wat onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen leidt ertoe dat bij dit verzoek onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) A.M.C. de Vries

HD