ECLI:NL:CRVB:2016:3176

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
15/2653 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake schadevergoeding wegens arbeidsongeschiktheid en zorgplicht

In deze zaak heeft verzoeker, die sinds 1 maart 2002 werkzaam was bij de gemeente Den Haag, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad voor de Rechtspraak. Deze eerdere uitspraak, gedaan op 19 maart 2015, had betrekking op een verzoek om schadevergoeding wegens schending van de zorgplicht door het college van burgemeester en wethouders. Verzoeker had in de jaren 2009 en 2010 te maken gehad met agressie en was op 16 februari 2010 uitgegleden, wat leidde tot zijn arbeidsongeschiktheid. Het college had zijn verzoek om schadevergoeding afgewezen, wat door de rechtbank Den Haag in een eerdere uitspraak werd vernietigd. De Raad oordeelde echter dat het college correct had gehandeld en dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Verzoeker heeft zijn verzoek om herziening gebaseerd op de stelling dat de informatie die door zijn voormalige werkgever was ingediend niet op waarheid berustte. De Raad heeft echter geoordeeld dat de door verzoeker overgelegde informatie geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die tot herziening konden leiden. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar om een uitspraak te corrigeren die is gebaseerd op onjuist gebleken feiten.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat verzoeker niet in staat was om nieuwe feiten aan te dragen die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De uitspraak werd gedaan door K.J. Kraan, met A. Mansourova als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 18 augustus 2016.

Uitspraak

15/2653 AW
Datum uitspraak: 18 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 19 maart 2015, 13/6653 AW, 14/1064 AW
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats] (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft gevraagd om herziening van de bovenvermelde uitspraak van de Raad.
Het college heeft een reactie ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door R.J. Sewrattan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. O.M. Langemeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker was vanaf 1 maart 2002 werkzaam in de functie van
[functie A] bij de dienst [dienst] van de gemeente Den Haag. Tijdens zijn werkzaamheden heeft hij in 2009 en 2010 verschillende keren te maken gehad met agressie, in de vorm van belediging, bedreiging en mishandeling. Voorts is hij op 16 februari 2010 uitgegleden als gevolg van gladheid. Vanaf 2009 was hij geheel dan wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Per 1 juli 2012 is hem ontslag wegens arbeidsongeschiktheid verleend. Bij brief van 15 augustus 2011 heeft verzoeker de gemeente aansprakelijk gesteld voor alle materiële en immateriële schade die hij als gevolg van voornoemde incidenten heeft geleden en nog zal lijden. Deze brief is door het college opgevat als een verzoek om schadevergoeding. Bij besluit van 4 juli 2012 heeft het college het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij besluit van 5 februari 2013 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij uitspraak van 28 november 2013, 13/1953, heeft de rechtbank Den Haag het beroep tegen het besluit van 5 februari 2013 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het herroepen besluit.
1.3.
Bij de uitspraak van 19 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:834, waarvan thans herziening wordt gevraagd, heeft de Raad voornoemde uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van verzoeker alsnog ongegrond verklaard. Anders dan de rechtbank heeft de Raad geoordeeld dat het college het inleidende verzoek op de juiste wijze heeft opgevat, namelijk als een verzoek om schadevergoeding wegens schending van de zorgplicht door het college. Volgens de Raad heeft het college aangetoond dat het zodanige maatregelen heeft getroffen als in dit geval uit hoofde van de zorgplicht mocht worden verlangd.
2. Verzoeker heeft het verzoek om herziening gebaseerd op de stelling dat de meeste stukken die zijn voormalige werkgever had ingediend niet op waarheid berusten, waardoor hem onrecht is aangedaan. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker een aantal stukken overgelegd.
3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot herziening kunnen leiden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om - eventueel op basis van andere argumenten - een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, noch om een discussie over de betrokken uitspraak te openen, maar strekt er in beginsel toe om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden (uitspraak van
29 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3772).
4.3.1.
De door verzoeker overgelegde informatie over de Yaktrax sneeuwketting, afkomstig van een website van een schoenmakerij, waaruit blijkt dat de Yaktrax sinds 2003 in Nederland wordt verkocht, was verzoeker vóór de uitspraak bekend dan wel kon hem redelijkerwijs bekend zijn. Bovendien zou deze informatie, was deze bij de Raad eerder bekend geweest, niet tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden. In rechtsoverweging 3.3.3 van de uitspraak is immers overwogen dat de omstandigheid dat in de zomer van 2010 aan de parkeercontroleurs een extra anti-slipvoorziening, de Yaktrax, is aangeboden, niet kan worden opgevat als een erkenning dat voordien te weinig aan persoonlijke veiligheid werd gedaan.
4.3.2.
Het schrijven van Tamaro Zorgverlening van 13 maart 2015, betreffende de voortgang van de behandeling van verzoeker bij deze instelling, alsmede de resultaten van een MRI-scan van december 2015 en een schrijven van de huisarts van 8 juni 2016, betreffen geen feiten in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Deze hebben immers betrekking op door verzoeker gestelde gevolgen van de onder 1.1 genoemde incidenten en van de door hem gestelde schending van de zorgplicht door zijn voormalige werkgever en niet op de zorgplicht zelf.
4.3.3.
Dat aan verzoeker bij besluit van 18 oktober 2010 een schriftelijke berisping is opgelegd, was hem reeds vóór de uitspraak bekend. Het niet overleggen van dit besluit door zijn voormalige gemachtigde in de toenmalige procedure komt voor risico van verzoeker en kan derhalve niet tot herziening leiden.
4.3.4.
De overige overgelegde stukken kunnen evenmin tot herziening leiden, nu deze tijdens de oorspronkelijke procedure reeds bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn en tijdens de behandeling van die procedure naar voren zijn gebracht dan wel hadden kunnen worden ingebracht.
4.3.5.
Met hetgeen verzoeker verder nog naar voren heeft gebracht over de situatie destijds, onder meer over de volgens hem op 18 oktober 2010 onterecht opgelegde schriftelijke berisping en de zeer gebrekkige opvang/nazorg vanuit de werkgever na de onder 1.1 genoemde incidenten, de weersomstandigheden ten tijde van het uitglij-incident op
16 februari 2010, het feit dat hij na 17 februari 2006 geen training geweldbeheersing meer had gevolgd en de beschadigende opstelling van leidinggevenden jegens hem, waardoor zijn psychische toestand naar zijn zeggen verslechterde, beoogt verzoeker kennelijk een hernieuwde discussie te voeren. Zoals hierboven onder 4.2 weergegeven, is het rechtsmiddel van herziening hiervoor niet gegeven.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.5 volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A. Mansourova

HD