ECLI:NL:CRVB:2016:3383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15/4838 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten op basis van de Wmo

In deze zaak gaat het om de weigering van een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant heeft in 2010 een tegemoetkoming van € 3.097,- toegekend gekregen, met de voorwaarde dat de nieuwe woning gelijkvloers of bereikbaar met een lift moest zijn. In april 2014 is appellant verhuisd naar een woning op de eerste verdieping, bereikbaar via een trap met dertien treden. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft het verzoek van appellant om uitbetaling van de tegemoetkoming afgewezen, omdat de nieuwe woning niet voldeed aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn nieuwe woning goed toegankelijk is, omdat de trap breed is en uit twee delen bestaat. Hij heeft ook zijn persoonlijke omstandigheden uiteengezet, waaronder dakloosheid en een slechte gezondheid, en betoogd dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan op 14 september 2016.

Uitspraak

15/4838 WMO
Datum uitspraak: 14 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 mei 2015, 14/6717 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Mathoerapersad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2016. Appellant en
mr. Mathoerapersad zijn met bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 9 september 2010 heeft het college aan appellant een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend van € 3.097,-. Aan de tegemoetkoming en betaalbaarstelling van de tegemoetkoming heeft het college de voorwaarde verbonden dat de nieuwe woning een gelijkvloerse woning op de begane grond of bereikbaar met een lift moet zijn.
1.2.
Medio april 2014 is appellant verhuisd naar een woning aan [het adres] in [woonplaats]. Het betreft een woning op de eerste verdieping die bereikbaar is via een trap met dertien treden.
1.3.
Bij besluit van 17 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 september 2014 (bestreden besluit), heeft het college een verzoek van appellant om uitbetaling van de tegemoetkoming afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant is verhuisd naar een woning die medisch gezien niet geschikt is voor appellant, omdat de woning bereikbaar is via een trap. Daarmee voldoet de woning niet aan de aan de tegemoetkoming gestelde voorwaarde. Dat appellant leeft van een bijstandsuitkering en over weinig financiële middelen beschikt, vormt geen reden om de tegemoetkoming alsnog toe te kennen. Het college heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant is verhuisd naar een woning die niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de tegemoetkoming. Dat de trap in de nieuwe woning voor appellant breed genoeg is om de woning te bereiken en te verlaten, laat onverlet dat moet worden uitgegaan van de in het besluit van 9 september 2010 gestelde voorwaarden. Nu de nieuwe woning van appellant daar niet aan voldoet en hij ook geen toestemming heeft gekregen van het college voor verhuizing naar deze woning, heeft het college terecht geconcludeerd dat appellant niet in aanmerking komt voor de tegemoetkoming. De omstandigheid dat appellant door dakloosheid en een slechte gezondheid was gedwongen om de huidige woning te accepteren, maakt niet dat het college hierin aanleiding had moeten zien voor toepassing van de hardheidsclausule. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat appellant niet heeft kunnen reserveren voor de verhuizing. Tot slot overweegt de rechtbank dat er van uit gegaan moet worden dat appellant op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om te worden gehoord in de bezwaarfase, zodat de beroepsgrond dat hij niet is uitgenodigd voor de hoorzitting faalt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat zijn nieuwe woning goed toegankelijk is, omdat de trap breed is en uit twee delen bestaat. Verder heeft hij aangevoerd dat hij dakloos is geworden na een echtscheiding en dat hij ernstig ziek was en in een levensbedreigende situatie verkeerde, waardoor hij zo spoedig mogelijk huisvesting diende te vinden. Het college had hierin aanleiding moeten zien om de hardheidsclausule toe te passen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De in hoger beroep aangevoerde gronden vormen een herhaling van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) G.J. van Gendt

UM