ECLI:NL:CRVB:2016:3397
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet woonachtig zijn op het uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 2009 bijstand in de gemeente Maasgouw, maar er ontstond twijfel over haar woonadres. De sociale recherche voerde een onderzoek uit nadat appellante met een vreemd telefoonnummer belde en er bij een huisbezoek niemand werd aangetroffen. Buurtbewoners gaven aan dat appellante nog niet op het uitkeringsadres woonde. Na een uitnodiging voor een gesprek, waar appellante niet op verscheen, werd een huisbezoek uitgevoerd. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, wat resulteerde in de intrekking van haar bijstand per 5 juni 2013. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders voldoende grond had voor het instellen van een onderzoek en het afleggen van een huisbezoek. De Raad concludeerde dat appellante in de periode van 5 juni 2013 tot 20 december 2013 feitelijk niet op het uitkeringsadres woonde, en dat de intrekking van de bijstand terecht was. De Raad wees erop dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking was voldaan, op het bijstandverlenend orgaan rustte, en dat dit in dit geval was aangetoond. De uitspraak werd gedaan op 13 september 2016.