In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. El Ahmadi, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 februari 2014 minder dan 35% was, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waarbij hij stelde dat de rechtbank de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte had geaccepteerd. De appellant voerde aan dat er sprake was van een depressieve stoornis, wat volgens hem zou moeten leiden tot verdergaande beperkingen. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een deugdelijk gemotiveerde reactie had gegeven op de bezwaren van de appellant, waarbij medische gegevens van verschillende behandelaars waren betrokken. De Raad concludeerde dat de appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om niet te zwaar belastend werk te verrichten en dat de geselecteerde functies passend waren. De Raad heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, waardoor het hoger beroep van de appellant niet slaagde.