ECLI:NL:CRVB:2016:3453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
15-1458 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van verzekeringsgeneeskundige beoordeling en geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. El Ahmadi, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 februari 2014 minder dan 35% was, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waarbij hij stelde dat de rechtbank de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte had geaccepteerd. De appellant voerde aan dat er sprake was van een depressieve stoornis, wat volgens hem zou moeten leiden tot verdergaande beperkingen. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een deugdelijk gemotiveerde reactie had gegeven op de bezwaren van de appellant, waarbij medische gegevens van verschillende behandelaars waren betrokken. De Raad concludeerde dat de appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om niet te zwaar belastend werk te verrichten en dat de geselecteerde functies passend waren. De Raad heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, waardoor het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

Uitspraak

15/1458 WIA
Datum uitspraak: 16 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 januari 2015, 14/3642 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. El Ahmadi, advocaat hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2016. Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. M. El Ahmadi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.
Vervolgens is het onderzoek heropend.
Het Uwv heeft in antwoord op een brief van de Raad van 19 april 2016 een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 mei 2016 ingebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 17 december 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 15 februari 2014 minder dan 35% was, zodat per die datum geen recht bestond op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 7 mei 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft geaccepteerd. Nu volgens informatie van het NOAGG, Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg, sprake is van een depressieve stoornis, hadden verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Wegens zijn psychische en lichamelijke beperkingen kon appellant naar zijn mening de geselecteerde functies niet vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad acht het oordeel van de rechtbank, haar beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.
4.2.
Voor zover de gronden van appellant betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 april 2014. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op zowel de psychische als fysieke gezondheidstoestand van appellant. Daarbij zijn onder meer de brieven van de huisarts, de behandelende internist, de behandelende reumatoloog en gegevens van psychologen van het NOAGG, gedateerd
7 augustus 2012 en 24 februari 2014, betrokken. Op basis van alle beschikbare medische gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 2 april 2014 een (aangepaste) Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
4.3.
Appellant beschikt derhalve over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt echter in staat geacht om psychisch en lichamelijk niet te zwaar belastend werk te doen. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML zijn in de rubrieken die betrekking hebben op de psychische en fysieke beperkingen van appellant, beperkingen van zijn arbeidsmogelijkheden opgenomen. In reactie op het desbetreffende verzoek van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 2 mei 2016 uiteengezet en toegelicht dat volgens de behandelaars ten tijde in geding slechts sprake was van een matige depressie en voorts dat geen ernstige depressieve stoornis is vastgesteld en waargenomen bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar. De Raad heeft geen redenen om te twijfelen aan dit oordeel, zodat geen grond bestaat voor verdergaande psychische beperkingen dan de beperkingen die zijn neergelegd in de FML.
4.4.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar het rapport van 2 mei 2014 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In dat rapport wordt beargumenteerd dat appellant de werkzaamheden kan verrichten die zijn verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn mogelijkheden en beperkingen. Door appellant is geen informatie verstrekt waaruit is af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundige.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4. slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) N. van Rooijen

SS