ECLI:NL:CRVB:2016:3504
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- A. Stehouwer
- M. Hillen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en woonlasten bij de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 4 februari 2015 een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland ongegrond verklaarde. Appellant had op 12 december 2013 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor alleenstaanden. Het college weigerde deze aanvraag op 4 februari 2014, omdat appellant volgens hen een gezamenlijke huishouding voerde met zijn vriendin K. Appellant heeft vervolgens samen met K op 17 april 2014 een nieuwe aanvraag ingediend, waarop het college bijstand toekende, maar met een lagere toeslag vanwege het ontbreken van woonlasten. Appellant stelde dat hij recht had op een hogere toeslag en dat het college zijn eerdere aanvraag ambtshalve als een aanvraag voor gehuwden had moeten beschouwen, omdat hij vanaf 20 januari 2014 met K samenwoonde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij in de relevante periode feitelijke woonlasten had en dat het college geen aanleiding had om de aanvraag ambtshalve aan te merken als een aanvraag voor gehuwden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.