ECLI:NL:CRVB:2016:3516

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
15-1842 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van jobcoachvergoeding op basis van het lichte regime in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, die in het kader van de Wet Wajong een jobcoachvergoeding had aangevraagd, was het niet eens met de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de vergoeding te beperken tot het lichte regime. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het Uwv in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergoeding te baseren op het lichte regime, gezien de aard van de werkzaamheden en de begeleiding die nodig was.

Appellante voerde aan dat zij recht had op een intensieve jobcoachvergoeding, omdat haar beperkingen vooral lagen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Ze stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar specifieke situatie en dat de begeleiding die zij nodig had niet adequaat was geboden. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende onderzoek had gedaan en dat de beslissing om de vergoeding te beperken tot het lichte regime goed gemotiveerd was. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de werkzaamheden van appellante eenvoudig en routinematig waren, en dat de begeleiding door de direct leidinggevende en de jobcoach voldoende was voor de proefplaatsing.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De verzoeken om schadevergoeding en proceskosten werden afgewezen, omdat er geen grond was voor toewijzing.

Uitspraak

15/1842 WWAJ
Datum uitspraak: 9 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
6 februari 2015, 14/4017 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.M.J.R. Maessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2016. Namens appellante is verschenen mr. Maessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.M. Fuchs.
OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 22 februari 2012 vanaf 3 april 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Op 12 mei 2014 is appellante in het kader van een proefplaatsing in dienst getreden bij [naam bedrijf] in de functie van medewerker binnen- of buitenteelt voor 40 uren per week. Op 12 mei 2014 heeft appellante een aanvraag voor vergoeding van de kosten van begeleiding door een jobcoach ingediend, daarbij heeft appellante verzocht om een intensief begeleidingsregime (15% van de werkuren). Na de proefplaatsing is aan appellante geen dienstverband aangeboden.
1.2. Bij besluit van 17 juni 2014 heeft het Uwv aan appellante over de periode 12 mei 2014 tot en met 12 juli 2014 een vergoeding voor een jobcoach voor 19,94 uren toegekend. Bij besluit van 14 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 oktober 2014, die in zijn rapport de visie van de arbeidsdeskundige zoals neergelegd in het rapport van 23 mei 2014 heeft onderschreven. Het Uwv heeft de toegekende vergoeding op basis van het lichte begeleidingsregime (6% van de werkuren) gehandhaafd en bepaald dat appellante over een periode van twee maanden recht heeft op een jobcoach vergoeding van 19,94 uren.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft daartoe overwogen dat sprake is van een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit en dat het bestreden besluit voorzien is van een draagkrachtige motivering. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten te volstaan met het toekennen van een jobcoachvergoeding op basis van het lichte regime, gelet op de eenvoudige routinematige werkzaamheden waarbinnen nauwelijks veranderingen plaatsvinden en waarbij een extra begeleiding bij aanvang van deze nieuwe werkzaamheden weliswaar noodzakelijk is, maar waarbij eventuele extra begeleiding van het praktische werk door de direct leidinggevende kan worden verleend.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte geen vergoeding op basis van het intensieve jobcoachingsregime (15% van de werkuren), dan wel het middenregime (10% van de werkuren) is toegekend. Appellante verwijst naar een door haar gemachtigde opgesteld arbeidskundig rapport van 19 juli 2014. Appellante voert aan dat het onderzoek door de arbeidsdeskundigen van het Uwv onzorgvuldig is geweest aangezien er geen overleg met de jobcoach en slechts beperkt overleg met appellante heeft plaatsgevonden. Uit het rapport blijkt niet dat het medisch onderzoeksverslag en de daaruit voortkomende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) als uitgangspunt bij de beoordeling zijn betrokken. Voorts hebben de arbeidsdeskundigen van het Uwv ten onrechte aangenomen dat de jobcoaching met name dient te zien op begeleiding van de werkgever en niet op de begeleiding van appellante. Daarbij wijst appellante op het feit dat haar beperkingen zijn gelegen in het persoonlijk en sociaal functioneren en dat met de aanvraag voor de jobcoaching op basis van het intensieve regime met name op deze onderdelen ondersteuning wordt geboden. De arbeidsdeskundigen van het Uwv hebben onvoldoende onderzocht dan wel onvoldoende gemotiveerd dat het lichte regime voldoende compensatie biedt. Voorts is onvoldoende onderzocht dan wel onvoldoende onderbouwd of de begeleider op de werkplek in staat is om de benodigde begeleiding te bieden. Uit de rapporten van de arbeidsdeskundigen volgt dat de begeleiding van appellante met name bij aanvang van de werkzaamheden dient plaats te vinden, nu het een proefplaatsing van twee maanden betreft dient de intensieve inwerkperiode gedurende de gehele proefplaatsing plaats te vinden. Deze intensieve begeleiding kan niet door de begeleider op de werkplek worden verricht, aldus appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil de vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de FML van 20 januari 2012 en dat deze belastbaarheid het uitgangspunt dient te zijn bij onderhavige beoordeling. Hieruit volgt dat appellante is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. De FML geeft hierbij de volgende toelichting:
“Zolang het werk volgens het vaste patroon wordt verricht, zijn er geen problemen. Zij moet bij veranderingen of problemen (ook in de arbeidsrelationele sfeer) om hulp kunnen vragen of hulp aangeboden krijgen. Bij verandering van werkzaamheden bijvoorbeeld heeft zij meer instructie nodig dan een collega.”
4.2. Bij besluit van 10 juni 2014 heeft het Uwv de Beleidsregels Protocol Jobcoach UWV 2014 (Staatscourant 2014, 18037) vastgesteld (Protocol Jobcoach). Op grond van artikel 1 van dat besluit hanteert het Uwv bij het beoordelen van verzoeken voor de toepassing van de voorziening persoonlijke ondersteuning, ook wel jobcoach genoemd, het Protocol Jobcoach, als weergegeven in de bijlage bij dat besluit. Op grond van hoofdstuk 1 van het Protocol Jobcoach kan een klant die werkt de voorziening Persoonlijke Ondersteuning (beter bekend onder de naam Jobcoaching) aanvragen. De Jobcoach ondersteunt dan de klant met een persoonlijk trainings- of inwerkprogramma op zijn werk en/of verzorgt de begeleiding op de werkvloer. De Jobcoach begeleidt naast de klant ook zijn werkgever. Aan het eind van een geslaagde Jobcoaching kan de klant zelfstandig zijn werk uitvoeren en/of is de werkgever zelf in staat de klant te begeleiden op zijn werkplek.
In hoofstuk A.3 begeleidingsintensiteit van het Protocol Jobcoach is het volgende opgenomen:
De vier begeleidingsregimes
UWV onderscheidt een viertal begeleidingsregimes; te weten zeer licht, licht, midden en intensief. Zie hierna tabel 1.
Tabel 1 Begeleidingsregimes Jobcoaching voor een Dienstbetrekking
Begeleidingsregimes
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3 (en verder)
Zeer licht
3%
3%
3%
Licht
6%
Midden
10%
5%
intensief
15%
7,5%
6%

De toe te kennen percentages begeleidingsuren in het zwaarste begeleidingsregime – te weten intensief – corresponderen met de wettelijke maxima in het Re-integratiebesluit. In het tweede jaar vallen het zeer lichte en lichte regime qua percentage te begeleiden uren samen. In het derde jaar komt daar ook het midden regime bij. Na jaar drie blijft het percentage begeleidingsuren voor de onderscheiden begeleidingsregimes gelijk.

De keuze voor een begeleidingsregime bij de aanvraag geeft aan welk verloop van de begeleidingsintensiteit de Klant naar verwachting nodig heeft. Blijkt het regime op een gegeven moment niet meer te voldoen, dan kan elk half jaar van regime gewisseld worden op basis van een daartoe strekkende aanvraag en een positieve beschikking van UWV daarop. Zie hiervoor paragraaf A.4.
A.3.1. Middenregime geldt als standaard maximaal te vergoeden begeleidingsuren
In zijn aanvraag geeft de Klant – of zijn (wettelijk) vertegenwoordiger – gemotiveerd aan welk begeleidingsregime naar verwachting nodig is. Als de Klant dit wenst, kan de Jobcoach en/of de arbeidsdeskundige van UWV de Klant ondersteunen bij zijn aanvraag. UWV gaat ervan uit dat het middenregime (zie tabel 1) alsstandaardmaximaal te vergoeden begeleidingsuren voldoende passend is. Uitsluitend in uitzonderingssituaties, dit ter beoordeling aan UWV, kan het intensieve regime worden ingezet. Vraagt de Klant het intensieve begeleidingsregime aan, dan dient de noodzaak daarvan in de motivering te worden verantwoord. Het UWV zal de aanvraag individueel – met inachtneming van het Protocol 2012 – beoordelen.
A.3.2. Proefplaatsing
In het geval van Proefplaatsing bij een Werkgever onderscheidt UWV eveneens een viertal begeleidingsregimes; te weten zeer licht, licht, midden en intensief. Deze begeleidingsregimes komen overeen met de regimes van een reguliere Dienstbetrekking, waarbij als uitgangspunt wordt gehanteerd dat het middenregime als voldoende passend wordt gezien. In de aanvraag dient te worden aangegeven dat er sprake is van een Proefplaatsing. Tevens dient gemotiveerd te worden welk begeleidingsregime naar verwachting nodig is.
De duur van de Proefplaatsing is 2 maanden. De Proefplaatsing beschouwt UWV als een aparte verstrekkingperiode, die niet wordt meegerekend bij het bepalen van de periode van 3 jaar waarvoor maximaal bij dezelfde Werkgever Jobcoaching kan worden toegekend (zie ook A.4.1.). Een Klant die eerst werkzaam is op basis van een Proefplaatsing alvorens in dienst te treden bij diezelfde Werkgever, kan dus maximaal voor de duur van 3 jaar en 2 maanden Jobcoaching krijgen. Het percentage begeleidingsuren tijdens de Proefplaatsing is in tabel 2 opgenomen.
Tabel 2 Begeleidingsregimes Jobcoaching voor Proefplaatsing
Begeleidingsregimes
Proefplaatsing
Zeer licht
3%
Licht
6%
Midden
10%
intensief
15%
4.3.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vergoeding voor een jobcoach te beperken tot het lichte regime, te weten 19,94 uren over de twee maanden van de proefplaatsing van appellante.
4.4.
De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat het bestreden besluit berust op een deugdelijk onderzoek. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 23 mei 2014 blijkt dat hij telefonisch contact heeft gehad met de jobcoach, dat de arbeidsdeskundige een bezoek heeft gebracht aan de werkplek en hier heeft gesproken met de werkgever; de eigenaar van het bedrijf en de feitelijk begeleider op de werkvloer en dat de arbeidsdeskundige bij dit werkbezoek tevens heeft gesproken met appellante. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 oktober 2014 blijkt dat hij naar aanleiding van de bezwaargronden overleg heeft gevoerd met de arbeidsdeskundige, telefonisch overleg heeft gevoerd met de werkgever en de hoorzitting heeft bijgewoond waarbij appellante en haar gemachtigde aanwezig waren. Appellante wordt niet gevolgd in haar betoog dat het besluit ondeugdelijk is voorbereid omdat er geen, dan wel onvoldoende overleg zou zijn gevoerd met de jobcoach van appellante. De jobcoach van appellante heeft immers de initiële aanvraag ingediend en is telefonisch geraadpleegd door de arbeidsdeskundige. Daarnaast is de jobcoach als gemachtigde van appellante opgetreden, heeft hij uit dien hoofde bezwaar gemaakt, nadere bezwaargronden ingediend en in de bezwaarfase een eigen arbeidskundig rapport van
19 juli 2014 ingediend. Tevens was de jobcoach als gemachtigde van appellante bij de hoorzitting aanwezig. Het Uwv heeft dan ook voldoende inzicht gehad in het standpunt van de jobcoach alvorens tot besluitvorming is overgegaan.
4.5.
De arbeidsdeskundige geeft in het rapport van 23 mei 2014 te kennen dat het werk voor appellante gezien haar beperkingen als passend is te beschouwen. Het werk betreft eenvoudig gestructureerde routinematige werkzaamheden. Er is een begeleider op de werkvloer aanwezig waarop appellante kan terugvallen en er wordt tevens rekening gehouden met het beperkte werktempo van appellante. Voorts geeft de arbeidsdeskundige te kennen dat volgens de aanvraag en het werkbezoek de discrepantie met name gelegen is in de sociale vaardigheden van appellante (als gevolg van laag zelfbeeld en faalangst) en dat bovendien de werkgever/begeleider niet bekend is met de doelgroep en dat daarbij ondersteuning gewenst is. De arbeidsdeskundige geeft in het rapport te kennen dat bij de jobcoaching met name de werkgever/begeleider/collega’s geïnstrueerd dienen te worden op welke wijze met appellante dient te worden omgegaan. Gezien de eenvoudige werkzaamheden is het aanleren/trainen van handelingen en praktische vaardigheden een taak van de begeleider op de werkplek. Dit kan worden meegenomen in een eventuele aanvraag loondispensatie, zodat de werkgever gecompenseerd wordt voor deze taak, aldus de arbeidsdeskundige.
4.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt in zijn rapport van 9 oktober 2014 eveneens tot de conclusie dat de aard van de verrichte werkzaamheden correspondeert met de belastingeisen zoals die zijn opgenomen in de FML. Appellante wordt gezien haar beperkingen in staat geacht om de eenvoudig, routinematige productiematige werkzaamheden in de kwekerij te verrichten, waarbij bij verandering bovengemiddelde begeleiding noodzakelijk is. In de setting bij de werkgever zullen deze veranderingen slechts zeer sporadisch voorkomen en kunnen deze worden opgevangen door begeleiding van de direct leidinggevende samen met de jobcoach, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Daarnaast kan de jobcoach op de achtergrond aanwezig zijn bij eventueel voorkomende knelpunten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geeft te kennen dat de frequentie hiervan in deze functie marginaal zal zijn en dat een licht begeleidingsregime over de proefperiode van twee maanden van in totaal 19,94 uren zal volstaan om aan de begeleidingsbehoefte van appellante in deze specifieke setting te voldoen.
4.7.
De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat het Uwv op basis van voornoemde rapporten in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot toekenning van een jobcoachvergoeding op basis van het lichte begeleidingsregime en acht dit besluit aldus voldoende inzichtelijk gemotiveerd. Appellante wordt dan ook niet gevolgd in haar hoger beroepsgrond dat de werkgever onvoldoende getraind is en niet op de hoogte is van de begeleiding die noodzakelijk is. Inzichtelijk is gemotiveerd dat de arbeid voor appellante passend is en dat appellante kan terugvallen op een begeleider en op de jobcoach, maar dat een intensieve begeleidingsregime hiervoor gezien de eenvoudige aard van de werkzaamheden niet noodzakelijk is. Daarbij komt dat de werkgever en feitelijk begeleider hebben te kennen gegeven zich te kunnen vinden in het aantal toegekende begeleidingsuren en dat zij een intensieve mate van begeleiding niet op prijs stellen. De begeleider op de werkvloer heeft aan de arbeidsdeskundige te kennen gegeven slechts behoefte te hebben een aantal tips omtrent de omgang met appellante en dat hij bij vragen graag zou willen kunnen terugvallen op de jobcoach, maar dat dit (na ommekomst van drie weken) nog niet aan de orde is geweest.
4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is geen grond.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) G.J. van Gendt
SS