ECLI:NL:CRVB:2016:3692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
15/4709 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet voor een in Marokko woonachtige appellant

Op 7 oktober 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die in Marokko woont en een aanvraag voor kinderbijslag heeft ingediend op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat de appellant niet als verzekerd kon worden beschouwd onder de AKW. De rechtbank Amsterdam had eerder, op 8 juni 2015, het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de oordelen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor kinderbijslag, aangezien hij geen ingezetene is en niet aan de loonbelasting is onderworpen voor in Nederland verrichte arbeid.

De appellant had eerder een WAO-uitkering ontvangen en stelde dat hij recht had op kinderbijslag omdat zijn kinderen bij hem wonen en hij voor hen zorgt. Echter, de Raad oordeelde dat de eerdere ontvangst van kinderbijslag niet voldoende was om aan te tonen dat de appellant recht had op kinderbijslag in het vierde kwartaal van 1999, wat een vereiste was voor de toepassing van de overgangsbepaling van de AKW. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door L. Koper, met R.I. Troelstra als griffier. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzending van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

15/4709 AKW
Datum uitspraak: 7 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 juni 2015, 14/6423 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellant woont in Marokko en heeft met ingang van 1 september 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Op 25 maart 2014 heeft appellant kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 4 september 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 3 juli 2014 gehandhaafd, waarbij de aanvraag is afgewezen met ingang van het tweede kwartaal van 2013, omdat appellant niet als verzekerd ingevolge de AKW kan worden beschouwd, terwijl ook artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 van 24 december 1998, Stb. 746 (KB 746) niet op hem van toepassing is.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het besteden besluit ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat appellant niet verzekerd is op grond van artikel 6 van de AKW, nu hij geen ingezetene is en ook niet ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant geen recht op kinderbijslag kan ontlenen aan artikel 26 van KB 746. Dit artikel is met ingang van 1 januari 2000 is vervallen en appellant voldoet niet aan het vereiste voor toepassing van de overgangsbepaling van artikel 27 van KB 746, dan wel artikel 7c van de AKW, dat hij in het vierde kwartaal van 1999 recht had op kinderbijslag.
3. Appellant heeft gesteld dat hij recht heeft op kinderbijslag. Appellant heeft aangevoerd dat hij een WAO-uitkering ontvangt, de kinderen bij hem wonen en hij voor hen zorgt.
4.1.
Ingestemd wordt met de hiervoor weergegeven oordelen van de rechtbank en met de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat appellant eerder kinderbijslag heeft genoten is daarvoor onvoldoende. Niet aannemelijk is appellant in het vierde kwartaal van 1999 recht had op kinderbijslag.
4.3.
Het feit dat appellant met ingang van 1 september 2013 aanspraak heeft op een
WAO-uitkering leidt evenmin tot een ander oordeel. Immers, uit overweging 4.2. volgt al dat appellant voorafgaand aan 1 januari 2000 niet op grond van artikel 26 van KB 746 verzekerd is geweest.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) R.I. Troelstra
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

UM