ECLI:NL:CRVB:2016:3694
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten in bezwaar bij schuldig nalatig zijn voor premiebetaling AOW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H.A. Bos, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had vastgesteld dat de appellant schuldig nalatig was in het betalen van de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) over het jaar 2010. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de onrechtmatigheid van het besluit van de Svb niet aan de Svb te wijten was, omdat de appellant geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die het niet betalen van de premie konden rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het op de weg van de appellant lag om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden waren die het niet betalen van de premie niet aan hem konden worden toegerekend. De Raad stelde vast dat de appellant niet had betwist dat hij de brief van de Svb had ontvangen waarin hem werd gevraagd om uitleg over het niet betalen van de premie. Het enkele feit dat de appellant zich de inhoud van de brief niet kon herinneren, was onvoldoende om de ontvangst te betwisten.
De Raad concludeerde dat er geen grond was om aan te nemen dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten in beroep. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.