ECLI:NL:CRVB:2016:3705

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
14/1985 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag voor kind met terugwerkende kracht en de voorwaarden voor aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag voor appellant's kind, geboren in 2010. Appellant had in februari 2013 een aanvraag om kinderbijslag ingediend, maar kreeg slechts recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht van één jaar. De rechtbank had geoordeeld dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij verschoonbaar niet op de hoogte was van zijn recht op kinderbijslag. Appellant had de geboorte van zijn kind niet tijdig doorgegeven aan de Sociale Verzekeringsbank (Svb) en had meer dan een jaar gewacht met het aanvragen van de kinderbijslag na de inschrijving van zijn kind in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA).

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een verdergaande terugwerkende kracht rechtvaardigde. De Raad stelde vast dat appellant, ondanks zijn betrokkenheid bij andere procedures, had kunnen weten dat hij recht had op kinderbijslag voor zijn kind. De Svb had appellant eerder geïnformeerd over zijn recht op kinderbijslag voor een uitwonend kind, wat de mogelijkheid voor appellant om tijdig een aanvraag in te dienen had kunnen beïnvloeden.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar van appellant ongegrond had verklaard, bevestigd werd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1985 AKW
Datum uitspraak: 7 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 februari 2014, 13/5519 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in februari 2013 een aanvraag om kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ingediend voor zijn kind [naam kind 1] , geboren [in] 2010. Appellant is bij besluit van 11 april 2013 kinderbijslag toegekend met ingang van het eerste kwartaal van 2012.
1.2.
Het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2013 is bij besluit van 14 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit berust op de overweging dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag voor [naam kind 1] over het eerste kwartaal van 2011 tot en met het vierde kwartaal van 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is terecht vastgesteld dat appellant recht heeft op kinderbijslag voor [naam kind 1] met terugwerkende kracht van slechts een jaar. Geen sprake is van een bijzonder geval, omdat niet gebleken is dat appellant niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. Niet aannemelijk is volgens de rechtbank dat appellant verschoonbaar niet bekend was met zijn mogelijke recht op kinderbijslag voor [naam kind 1] . Appellant was in 2011 verwikkeld in procedures rondom de kinderbijslag van zijn andere kinderen. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat aan appellant toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het geen zin had kinderbijslag aan te vragen. Het komt voor rekening van appellant dat hij de geboorte van [naam kind 1] niet aan de Svb heeft doorgegeven of informatie heeft ingewonnen. Appellant heeft na de inschrijving van [naam kind 1] in de GBA nog ruim een jaar gewacht voordat hij kinderbijslag aanvroeg.
3.1.
Appellant stelt zich op het standpunt dat ten onrechte is geweigerd kinderbijslag met verdergaande terugwerkende kracht vast te stellen. Volgens appellant is sprake van een bijzonder geval. Het feit dat [naam kind 1] niet was ingeschreven bij de GBA vormde een obstakel om kinderbijslag voor haar aan te vragen. Het is begrijpelijk dat appellant meende dat de inschrijving in de GBA noodzakelijk was. Appellant voerde een procedure tegen de Svb over het recht op kinderbijslag voor één van zijn andere kinderen.
3.2.
De Svb heeft gesteld dat het feit dat [naam kind 1] in 2011 niet bij appellant woonde geen obstakel hoefde te zijn om kinderbijslag voor haar aan te vragen. Het komt voor rekening van appellant dat [naam kind 1] nog niet in de GBA was ingeschreven. De situatie van [naam kind 1] is niet dezelfde als die van de oudere dochter van appellant, [naam kind 3] , die pas is ingeschreven in de GBA nadat zij en haar moeder over rechtmatig verblijf in Nederland beschikten. Anders dan voor deze dochter, was er voor [naam kind 1] geen vreemdelingenrechtelijke beperking van toepassing. Appellant heeft volgens de Svb kunnen weten dat hij voor [naam kind 1] mogelijk recht had op kinderbijslag, ondanks dat zij niet tot zijn huishouden behoorde. De Svb deed destijds bij appellant onderzoek naar het recht op kinderbijslag voor een uitwonend kind. De zoon Benedict van appellant heeft tijdelijk niet bij appellant gewoond. Appellant heeft bij de Svb geen informatie ingewonnen over het mogelijke recht op kinderbijslag voor [naam kind 1] . Het recht op kinderbijslag voor [naam kind 1] staat volgens de Svb los van de procedure over de kinderbijslag voor [naam kind 2] .
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich evenals de rechtbank verenigen met de wijze, waarop door de Svb toepassing is gegeven aan artikel 14, derde lid, tweede volzin, van de AKW. Van een bijzonder geval in de zin van deze bepaling is sprake indien de verzekerde door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd bevat, in vergelijking met de stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel.
4.2.
Appellant kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij eerst vanaf de inschrijving van zijn kind [naam kind 1] in december 2011 een aanvraag om kinderbijslag heeft kunnen doen, mede op de door de Svb op de zitting aangevoerde grond dat indien appellant direct na inschrijving van [naam kind 1] in de GBA kinderbijslag zou hebben aangevraagd, er geen beletsel zou zijn geweest de kinderbijslag toe te kennen met ingang van het eerste kwartaal na haar geboorte. Verder is van belang dat appellant voorafgaand aan de aanvraag contact heeft kunnen opnemen met de Svb over het mogelijke recht voor [naam kind 1] .
4.3.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) R.I. Troelstra

UM