ECLI:NL:CRVB:2016:3762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
15/3068 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichtingen onder de Wet werk en bijstand en de gevolgen van niet-nakoming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân ongegrond werd verklaard. Appellant had bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd opgeroepen voor een informatiebijeenkomst, maar verscheen niet. Hij ontving een schriftelijke waarschuwing en werd erop gewezen dat zijn bijstandsuitkering kon worden verlaagd bij niet-nakoming van de verplichtingen. Uiteindelijk werd zijn bijstand met 20% verlaagd voor de duur van een maand, omdat hij niet had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

De rechtbank oordeelde dat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de WWB, en dat het dagelijks bestuur terecht had gehandeld. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, waarbij hij stelde dat hij financieel niet in staat was om naar het vasteland te reizen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd en dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3068 WWB
Datum uitspraak: 11 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
2 april 2015, 14/5581 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2016. Namens appellant is
mr. Bakker verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.B. Visser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, ten tijde van belang woonachtig op Terschelling, heeft op 18 april 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van die aanvraag en in het kader van het vervolgtraject is appellant bij brief van 29 april 2014 opgeroepen voor een informatiebijeenkomst op 8 mei 2014 bij Pastiel, een samenwerkingsverband tussen de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân en NV Empatec, in [plaatsnaam] . In deze brief is appellant erop gewezen dat zijn aanwezigheid op de informatiebijeenkomst op grond van artikel 9 van de WWB verplicht is.
1.2.
Bij brief van 8 mei 2014 heeft Pastiel aan appellant een schriftelijke waarschuwing gegeven, omdat hij zonder bericht van verhindering niet is verschenen op de informatiebijeenkomst op 8 mei 2014. Appellant is in de gelegenheid gesteld om op 15 mei 2014 alsnog bij Pastiel te verschijnen. Tevens is appellant erop gewezen dat de bijstandsuitkering kan worden geweigerd of verlaagd, indien hij opnieuw de afspraak niet nakomt. Bij brief van 12 mei 2014 heeft appellant gereageerd dat hij wegens financiële omstandigheden niet in staat is om naar [plaatsnaam] af te reizen en dat hij op basis van doktersadvies liever geen contact heeft met Pastiel. Hierop heeft Pastiel bij brief van 27 mei 2014 aan appellant laten weten dat in verband met zijn reisafstand individuele afspraken gemaakt kunnen worden en dat van appellant verwacht wordt dat hij voor 15 juni 2014 een inhoudelijke reactie geeft. Appellant heeft vervolgens bij brief van 10 juni 2014 het volgende laten weten:
“Samengevat kan men inderdaad zeggen dat ik niet van plan ben mee te werken aan jullie verplichte nutteloze schadelijke en geldverslindende ‘onderzoeken’ die in feite neerkomen op de verplichting om onbetaald werk te verrichten. (…) Ik kán niet aan die ‘verplichtingen’ voldoen en ik wíl het ook niet.”
1.3.
Bij besluit van 19 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 november 2014 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur bij wijze van maatregel de bijstand met 20% verlaagd voor de duur van een maand. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat is gebleken dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB. Appellant heeft geen enkele medewerking verleend aan al datgene wat redelijkerwijs van belang kan zijn voor zijn terugkeer in het arbeidsproces, dan wel voor het onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellant heeft duidelijk aangegeven niet bereid te zijn te voldoen aan deze verplichtingen, ondanks de bereidheid van het dagelijks bestuur om appellant tegemoet te komen in de reiskosten en reistijd.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het hem aan financiële middelen ontbreekt om af te reizen naar het
vasteland, zodat van hem niet verwacht kan worden dat hij aan de op hem rustende verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB voldoet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep reeds aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde, in 2 weergegeven, overwegingen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) A. Mansourova

HD