ECLI:NL:CRVB:2016:3762
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verplichtingen onder de Wet werk en bijstand en de gevolgen van niet-nakoming
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân ongegrond werd verklaard. Appellant had bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd opgeroepen voor een informatiebijeenkomst, maar verscheen niet. Hij ontving een schriftelijke waarschuwing en werd erop gewezen dat zijn bijstandsuitkering kon worden verlaagd bij niet-nakoming van de verplichtingen. Uiteindelijk werd zijn bijstand met 20% verlaagd voor de duur van een maand, omdat hij niet had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
De rechtbank oordeelde dat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de WWB, en dat het dagelijks bestuur terecht had gehandeld. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, waarbij hij stelde dat hij financieel niet in staat was om naar het vasteland te reizen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd en dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.