ECLI:NL:CRVB:2016:3831

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
14/5505 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake sociale zekerheidswetgeving

Op 11 oktober 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 5 augustus 2014. Het verzoeker, die niet aanwezig was op de zitting, had verzocht om herziening op basis van psychische dwang en onrechtmatige beleidsvoering door het bestuursorgaan. Het college van burgemeester en wethouders van Medemblik heeft op het verzoek gereageerd en werd vertegenwoordigd door mr. A.D. Weber. De Raad oordeelde dat de aangevoerde gronden geen nieuwe feiten of omstandigheden betroffen die aanleiding gaven tot herziening volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde dat verzoeker eerder dezelfde argumenten had kunnen aanvoeren in de eerdere procedure. De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening moest worden afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

14/5505 WWB
Datum uitspraak: 11 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 5 augustus 2014, 13/6432 WWB
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik (college)
PROCESVERLOOP
Bij brief van 11 september 2014 heeft verzoeker gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 5 augustus 2014.
Het college heeft op dit verzoek om herziening gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.D. Weber.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 november 2013, 13/223, bevestigd. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft geacht om kennis te nemen van het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek van verzoeker tot betaling en het verrichten van andere feitelijke handelingen. Voor de vaststelling welke voorzieningen openstaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is bepalend het antwoord op de vraag welke voorzieningen zouden openstaan, indien een reëel besluit zou zijn genomen. Aangezien het verzoek niet kan leiden tot een besluit in de zin van de Awb kan artikel 6:2 van de Awb er ook niet toe leiden dat het niet tijdig beslissen op dat verzoek gelijk wordt gesteld met zo’n besluit.
3. Verzoeker heeft aan het onderhavige verzoek ten grondslag gelegd dat het bestuursorgaan en de rechter in eerste aanleg en in hoger beroep psychische dwang uitoefenen. Volgens verzoeker zijn herhaaldelijk bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en gronden niet inhoudelijk behandeld. Hierdoor wordt de rechtsgang van verzoeker gefrustreerd. Ook is sprake van onrechtmatige collectieve beleidsvoering. Door verzoeker gemaakte kosten worden genegeerd en niet uitbetaald. Ook is sprake van kapitaalvernietiging door het uitblijven van scholing en re-integratie. Verzoeker heeft verouderde kennis op het gebied van de ICT en heeft vanaf 2002 herhaaldelijk verzocht om ICT-scholing.
4. Wat verzoeker heeft aangevoerd is geen nieuw feit of omstandigheid als bedoeld in
artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, nu hij een en ander ook reeds naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
5. Uit 1 tot en met 4 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J. Tuit

HD