ECLI:NL:CRVB:2016:3852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
15-6093 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

15/6093 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
13 augustus 2015, 15/1729 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.D. Weber.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 18 december 2014 een aanvraag om langdurigheidstoeslag ingediend. Op 20 februari 2015 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag en het college tevens in gebreke gesteld. Bij besluit van 25 februari 2015 heeft het college de aanvraag om langdurigheidstoeslag afgewezen op de grond dat appellant de afgelopen twaalf maanden al eerder een langdurigheidstoeslag is toegekend. Het verzoek om een dwangsom heeft het college afgewezen omdat het binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog op de aanvraag heeft beslist.
1.2.
Op 28 februari 2015 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 februari 2015 en op 25 maart 2015 beroep ingesteld tegen de afwijzing van de langdurigheidstoeslag.
1.3.
Bij besluit van 16 april 2015 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
25 februari 2015 voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van de dwangsom ongegrond verklaard.
1.4.
Bij besluit van 7 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 februari 2015 voor zover dit ziet op de afwijzing van de langdurigheidstoeslag ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het beroep van appellant tegen het besluit van 25 februari 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mist toepassing, omdat het besluit van 25 februari 2015 niet aan de vereisten van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb voldoet.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De voorzieningenrechter had het beroep tegen het besluit van 25 februari 2015 onder de gegeven omstandigheden als een beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het
(op 28 februari 2015 gemaakte) bezwaar tegen dat besluit moeten aanmerken. Aangezien de beslistermijn ten tijde van het instellen van dit beroep nog niet was verstreken, had de rechtbank dit beroep als zijnde prematuur niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Voorts had de voorzieningenrechter het inmiddels genomen bestreden besluit met toepassing van
artikel 6:19 van de Awb mede in de beoordeling dienen te betrekken. Nu dit niet is gebeurd zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen. Doende wat de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaren en tevens het bestreden besluit alsnog bij zijn beoordeling in hoger beroep betrekken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.
Ingevolge artikel 36, derde lid, van de WWB kan een persoon slechts eenmaal binnen een periode van twaalf maanden in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag. Uit de gedingstukken blijkt dat het college aan appellant bij besluit van 3 september 2014 reeds een langdurigheidstoeslag, met als peildatum 2 september 2014, heeft toegekend. Dit betekent dat het college de aanvraag van 18 december 2014 om langdurigheidstoeslag terecht heeft afgewezen, omdat in de periode van twaalf maanden onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek om langdurigheidstoeslag reeds een langdurigheidstoeslag aan hem was verleend.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het beroep tegen het, mede in de beoordeling betrokken, bestreden besluit geen doel treft. De Raad zal dit beroep alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar tegen het besluit
van 25 februari 2015 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 mei 2015 ongegrond;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J. Tuit

HD