ECLI:NL:CRVB:2016:3905
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing nieuwe aanvraag om bijstand na eerdere afwijzing zonder gewijzigde omstandigheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die zijn eerdere aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) had afgewezen. Appellant had zich op 19 mei 2014 gemeld voor bijstand, maar zijn aanvraag werd op 2 juli 2014 afgewezen omdat hij niet voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn financiële situatie. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. Appellant diende vervolgens op 13 augustus 2014 opnieuw een aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen op 16 oktober 2014, omdat hij niet had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden waren die rechtvaardigden dat hij opnieuw om bijstand vroeg. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om bewijs te leveren van zijn financiële situatie, wat hij niet had gedaan. De verklaringen van derden die appellant had overgelegd, waren niet voldoende om zijn claims te onderbouwen. De Raad concludeerde dat het college de aanvraag om bijstand terecht had afgewezen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met A.M.C. de Vries als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016.