ECLI:NL:CRVB:2016:3905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
15/7041 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nieuwe aanvraag om bijstand na eerdere afwijzing zonder gewijzigde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die zijn eerdere aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) had afgewezen. Appellant had zich op 19 mei 2014 gemeld voor bijstand, maar zijn aanvraag werd op 2 juli 2014 afgewezen omdat hij niet voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn financiële situatie. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. Appellant diende vervolgens op 13 augustus 2014 opnieuw een aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen op 16 oktober 2014, omdat hij niet had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden waren die rechtvaardigden dat hij opnieuw om bijstand vroeg. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om bewijs te leveren van zijn financiële situatie, wat hij niet had gedaan. De verklaringen van derden die appellant had overgelegd, waren niet voldoende om zijn claims te onderbouwen. De Raad concludeerde dat het college de aanvraag om bijstand terecht had afgewezen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met A.M.C. de Vries als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016.

Uitspraak

15/7041 WWB
Datum uitspraak: 18 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
9 oktober 2015, 15/1727 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2016. Namens appellant is
mr. De Heer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.E. Day.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 19 mei 2014 gemeld voor het aanvragen van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Op 4 juni 2014 heeft hij de aanvraag ingediend. Bij besluit van 2 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 december 2014, heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door onvoldoende duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien vanaf oktober 2013. De rechtbank heeft het tegen het besluit van 5 december 2014 ingestelde beroep bij uitspraak van 26 mei 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:4320, ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellant geen hoger beroep ingesteld.
1.2.
Op 13 augustus 2014 heeft appellant zich opnieuw gemeld om bijstand aan te vragen. Op 3 september 2014 heeft appellant de aanvraag ingediend. Bij brief van 4 september 2014 heeft het college aan appellant nadere gegevens gevraagd. Bij brief van 24 september 2014 heeft het college de termijn voor het aanleveren van de gevraagde informatie verlengd tot uiterlijk
3 oktober 2014. Op 29 september 2014 heeft appellant gegevens ingeleverd.
1.3.
Bij besluit van 16 oktober 2014 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet of in onvoldoende mate heeft aangetoond hoe hij sinds 1 oktober 2013 in de kosten van zijn levensonderhoud heeft voorzien.
1.4.
Bij besluit van 10 april 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft aangetoond waarvan hij vanaf oktober 2013 en evenmin vanaf 19 mei 2014 heeft geleefd. Diverse rekeningafschriften ontbreken alsmede verklaringen over diverse stortingen en afschrijvingen. Hierdoor heeft appellant niet voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant bestrijdt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van belang in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 13 augustus 2014, de datum waarop appellant zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 16 oktober 2014, de datum van het afwijzingsbesluit.
4.2.
Indien een eerdere aanvraag om periodieke bijstand is afgewezen en de betrokkene een nieuwe aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.3.
Appellant is daarin niet geslaagd. Hij is in gebreke gebleven voldoende inzicht te bieden in zijn financiële situatie ten tijde hier van belang door op geen enkele wijze aan de hand van deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken aan te tonen hoe hij vanaf oktober 2013 en vanaf 19 mei 2014 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De door appellant overgelegde verklaringen van [H.] (H) van 18 september 2014, van [B.]
(B) van 19 september 2014 en van [C.] (C) van 22 september 2014 zijn hiertoe niet toereikend. In deze verklaringen wordt slechts melding gemaakt van het feit dat appellant met regelmaat bij H eet, dat B enkele keren warm eten maakt en andere levensmiddelen meebrengt en dat appellant sinds mei enkele keren per week bij C mee-eet. Voorts heeft appellant geen afdoende verklaring gegeven voor de herkomst van de stortingen die hebben plaatsgevonden vanaf oktober 2013. Het is aan appellant om hierover duidelijkheid te verschaffen. Nu appellant dit heeft nagelaten, heeft hij zijn financiële situatie onvoldoende duidelijk gemaakt. De stelling van appellant dat hij heeft geleefd van de stortingen en dat hij schulden heeft opgebouwd, heeft hij niet met objectiveerbare gegevens onderbouwd zodat aan deze verklaring van appellant niet die waarde kan worden toegekend die appellant eraan gehecht wenst te zien.
4.4.
Uit wat onder 4.3 is overwogen volgt dat appellant geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie voorafgaand aan de aanvraag. Het college heeft de aanvraag om bijstand terecht afgewezen.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een beoordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) A.M.C. de Vries

HD